9+ - Nog maar net bijgekomen van hun heftige strijd met de piraten
in Mus & kapitein Kwaadbaard en De 5 Slangen (Luitingh 2020) krijgen
Mus, Kwaadbaard en de rest te maken met een nieuwe aanval op hun dorp
Zeeburgerdam. Het is venijn, een zeer giftige afscheiding van de reusachtige
octopus de Kraken. Mus krijgt het op haar hand, de kapitein veegt het er snel
af.
De
burgemeester looft een enorm geldbedrag uit voor diegenen die het monster weten
te verslaan. Al snel blijkt dat het voor de meeste kapiteins te laat is: hun
schip is kapot gevreten door het gif. Kwaadbaards schip, de Cobra, lag gelukkig
toevallig op de schans. Hij vertrekt met een behoorlijk grote bemanning,
waaronder de meeste helden uit het eerste deel: de jonge Maurits (het maatje
van Mus), Kromme Kareltje, de reusachtige, en enorm sterke De Buffel en de
vrouw met geheime krachten, Venezuela. Aangevuld met wat minder bekend volk,
waaronder de in dit soort verhalen geëigende schurk Fred (met zijn even
geniepige fretje Fret).
Na enige tijd, waarin een hoop windstille dagen, passeren
ze een doorzichtig schip, daarna vechten ze met een boot uit het naburige dorp
Splinterdijk, de Helena, met als kapitein een oude bekende uit boek 1, Hestia.
Ze winnen, maar op verzoek van de tegenpartij gaan ze samenwerken. Mus stapt
over op de Helena. Dat legt aan bij een geblakerd eiland. Hestia verklapt enigszins
onhandig dat ze Mus’ moeder is. Mus is woedend op haar, ze loopt weg, maar dan
gaat het eiland bewegen…
Voor dit tweede deel heeft Hassing heel wat oude elementen
tot een redelijk soepel verhaal geklutst. Zo zijn daar het aloude motief in historische
verhalen van het wees zijn, het leven op een schip, de net-op-tijdontsnappingen,
het groepje vrienden opgetrokken uit types, het op weg gaan om het monster te
verslaan, het monster dat eigenlijk een heel vriendelijk wezen is en het eiland
dat geen eiland is, maar een groot dier of de top van een vulkaan. Dat komt al
voor in de (imaginaire) reisliteratuur en duikt nu en dan op in de
jeugdliteratuur, zoals in Meneer Minuscuul en de walvis (Book Island 2014). Een tikje
sentimenteel is de nadruk op het moederschap van het monster, maar dat moet ook
om het dier (extra) te verbinden met Mus.
Hassing doet overduidelijk z’n best het verhaal hecht te
maken. Na de enigszins knullige introductie (ze komen netjes vlak achter elkaar
toevallig de kroeg binnen waar Mus en Kwaadbaard zitten) geeft hij de lezer
kleine vooruitwijzingen en verhaalmotiefjes om op te kauwen. Een wapen, een la
met kleertjes, kettinkjes. Dat is bij Mus onder andere de dolk van Kwaadbaard, een
kettinkje met een musje als bedeltje. Ze krijgt het van Venezuela, de vrouw die
strooit met wijsheden en in het slot ook praat met het monster. Om historische
juistheden bekommert de auteur zich lekker niet. Hij laat het fantasieverhaal
zich afspelen, zoals het vaakst in historische jeugdromans, in een soort 17e-18e
eeuw, gooit er een spookschip in en baarmoedergif en laat de Cobra opknappen
met aluminiumplaten. Dat laatste ook om zijn hoofdpersonages te laten stuntelen
met de uitspraak van het woord, alieminijem, alumimium, e.d.
Hassing geeft (meer) opvallende,
en sprekende namen aan zijn personages. Kwaadbaard is eigenlijk een lieve man
achter zijn enórme baard. Mus’ moeder krijgt ironisch de naam Hestia, ‘huis en haard’,
nou, mooi niet. Ook haar schip heeft een klassieke naam. Op de boot behoort Brutus
(net zo’n reus van een man als De Buffel) tot de bemanningsleden die gaan
muiten. ‘Ook jij, Brutus?’, grapt Hassing. Kwaadbaards schip heet de Cobra, een
giftige slang die het gif van het monster te lijf zal gaan. De
ongeloofwaardigste figuur van het boek, een oude kapitein die de reis naar het
eiland al eens gemaakt heeft, krijgt de naam Victor Verbassius.
Mus & kapitein Kwaadbaard en de koers naar de Kraken
is een qua originaliteit en structuur niet heel bijzonder, maar wel prettig te
lezen tweede boek. Ook het eerste had aardig wat bekende elementen. Evengoed
dendert Hassing met een heuse trilogie de jeugdliteratuur binnen. Hij bereidt de
lezers (Landrotten!) geestig voor op deel drie (De Amorfe), waar hij in
de epiloog alvast iets van laat zien.
Linde Faas krijgt behoorlijk de
ruimte om te laten zien wat ze in huis heeft. Je herkent haar gemakkelijk aan
haar hoofdpersonage (rossige, opstaande haren), maar ook aan een type als
Kwaadbaard, niet haar eerste personage met zo’n joekel van een baard. Ze levert
vaak illustraties voor boeken die spelen aan de kust of op zee. Een kleine
zwartwitillustratie, een wapen of een ketting, staat boven elk hoofdstukje. Ze
mag uitpakken op vijf dubbele pagina’s. Op alle vijf staan twee personages
centraal, altijd is Mus er eentje van, in een sfeervolle setting. Altijd de
zee, altijd een schip of een paar boten, met een spannend perspectief. Een
juweeltje is vooral de prent waarop Mus en Hestia elkaar ontmoeten, op een
plank vanaf hun schip, schuin van onderen, een echte confrontatie boven zee,
met mooie details van de schepen en de bemanning. Ook in haar eigen werk
vertoeft ze graag op zee. In De jongen en
de walvis lijkt de woonplaats van de jongen, een eiland, opvallend veel op een
walvis. En de walvis op een eiland.
Kevin Hassing, Linde Faas: Mus
& kapitein Kwaadbaard en de koers naar de Kraken, Luitingh-Sijthoff,
Amsterdam 2021, 234 p. : ill. ISBN 9789024597239. Distributie VBK België
© 2024 | MappaLibri