Henk Ester is voor
alles een oeuvredichter. Elke poëziebundel van zijn hand vormt weliswaar een
afgerond geheel, maar staat toch in nauw verband met het eerdere werk. Deze
bundel voert niet toevallig de ondertitel ‘Bijgeluiden 54 tot en met 67’. De
gedichten vormen inderdaad de logische voortzetting van een project dat de
dichter al vanaf zijn eerste bundel drijft. Daarbij gaat het om een zoektocht
naar het wezen van taal en de werkelijkheid, voorbij de al te concrete
anekdote.
Ester karakteriseert zelfs zijn ‘doorgaans beknopte en zeer condense) teksten
als ‘Bijgeluiden’, die als het ware resoneren bij de wereld en de manier waarop
het subject in die wereld staat. Daarbij lijkt het erop dat de bundel een
beweging laat zien van relaties naar handelingen. De eerste reeksen (want geen
enkel vers staat op zich) hebben immers weinigzeggende voorzetsels als titel,
de laatste zwaarwegende werkwoorden als ‘scheiden’, ‘doorstaan’ of ‘dansen’.
Die uiterste aandacht voor het kleinste detail onderstreept hoe de dichter met
grote precisie zijn gedichten en zijn gedichtenreeksen concipieert en
componeert tot een meerstemmig geheel. Het is hem bij dat alles niet zozeer te
doen om anekdotes of subjectieve ervaringen, maar veeleer om de zoektocht naar
meer algemene patronen.
De taal speelt daarbij als centraal thema een
doorslaggevende rol. Veel gedichten reflecteren expliciet op de mogelijkheid om
betekenissen te vatten, om dingen te benoemen, om de werkelijkheid te
doorgronden en in laatste instantie om poëzie als een volwaardig medium te
beschouwen. Van bij het begin is bijvoorbeeld sprake van een taal die zich op
het ‘tussen’ richt, op wat ontsnapt aan onze dagelijkse begrippen of wat
uiteenlopende dingen met elkaar verbindt. Dat tussen dekt in deze poëzie
uiteenlopende ladingen. Formeel blijft in de woordkarige gedichten veel
ongezegd, waardoor de lezer als het ware onophoudelijk die leemte (of leegte)
‘tussen’ de woorden en de beelden moet opvullen. Hetzelfde doet zich uiteraard
voor tussen de opeenvolgende strofen en gedichten. Even belangrijk is echter
hoe herhalingen, synoniemen en associaties dwingen tot een actief leesproces,
dat ertoe aanzet om verbindingen te leggen en contexten te creëren om de
woorden op het blad extra betekenis te geven.
Uiteindelijk gaat Ester zo op
zoek naar een ultieme waarheid die enkel via de poëzie te achterhalen of te
suggereren valt. Abstracte formules en concrete indrukken gaan moeiteloos in elkaar
over, en zo ontstaat een beeld van de werkelijkheid dat tegelijk verbrokkeld is
en synthetisch wil zijn: de samenhang van alle dingen speelt zich weliswaar
grotendeels af in ons hoofd, maar de relevantie daarvan is daarom niet minder.
Ester wil de wiskunde laten zien van een precieze lyriek, maar omgekeerd toont
hij evenzeer de lyrische suggestiviteit van een wetenschappelijke blik.
Henk Ester: Wiskunde
van lyriek. Bijgeluiden LIV t/m LXVII, De Arbeiderspers, Amsterdam 2021, 79 p.
ISBN 9789029545075.
Distributie L&M Books
© 2023 | MappaLibri