Roman van Heinric en Margriete van Limborch

Ingrid Biesheuvel heeft als vertaalster van Middelnederlands haar strepen wel verdient. Eerder vertaalde ze werk van Jacob van Maerlant (Ambo 1998), Floris en Blancefloer (Querido 2001) en verschillende Arturverhalen in de bundel De ridders van de ronde tafel (Athenaeum-Polak en Van Gennep in 2012). Ook via haar nieuwste vertaling, de Roman van Heinric en Margriete van Limborch kan het publiek weer kennis maken met de wereld van de ridderroman. Deze keer met minder wonderlijke gebeurtenissen dan bij Arturs ridder, maar wel met meer belegeringen, veroveringen én de liefde.  

Voor deze vertaling gebruikte Biesheuvel twee versies van de tekst: het Middelnederlandse handschrift A in 1846-1847 geëditeerd door Van den Bergh en het Ripuarische - een Duits dialect uit de regio Noordrijn-Westfalen - handschrift B, beschikbaar in een editie van Meesters uit 1951. Over het algemeen zorgt Biesheuvel voor een zorgvuldige vertaling, waarin alle onderdelen uit de oorspronkelijke tekst(en) ook terugkomen in de vertaling. Zo worden bijvoorbeeld ook stoplappen van de schrijver/kopiïst vertaald, opmerkingen als ‘dat las ik tenminste in mijn Franse bron’ en de door de personages veelgebruikte uitroep ‘Bij God’. Biesheuvel levert daarmee een brongerichte vertaling af, die de lezer een goed beeld geeft van de volledige middeleeuwse tekst, met als verschil dat zij voor proza kiest. Dat maakt de tekst niet alleen toegankelijker voor de hedendaagse lezer die niet meer aan rijm gewend is – buiten Sinterklaasgedichten – maar helpt vaak ook bij het letterlijk vertalen van de tekst. Rijmdwang kan dan niet tot aparte keuzes leiden.
 
Laten we een stukje brontekst en vertaling nader bekijken. Hier worden de hertog van Limborch en zijn twee kinderen Heinric en Margriete geïntroduceerd:
 
‘Twee kinder haddi ende nemmere,
Die beide noch cleine siin;
Dat een was een joncheerkiin
Out wel van sestien jaren,
Dat gherne plach met spor[ewaren]
Savons te vaerne in rivieren;
Dander was hovesch ende goedertieren,
Scamel ende niet te bout,
Een jonfroukiin .XIII. jaer out’
(Editie Van den Bergh, 1846-1847)
 
‘Hij had maar twee kinderen, allebei nog jong bij het begin van ons verhaal. Het ene kind, een jongen, was zestien jaar. Die deed niets liever dan in de avonduren met sperwers op jacht gaan langs de oevers van de rivier. Het andere was een meisje van dertien, hoofs en zachtmoedig, bescheiden en een beetje verlegen.’  
(Vertaling Biesheuvel 2021)
 
Buiten de toevoegen ‘bij het begin van ons verhaal’ stemt de informatie uit de teksten exact overeen. De volgorde van de informatie verschilt bij de introductie van Margriete, omdat Biesheuvel kiest voor een prettig leesbare en logische zin en de Middelnederlandse schrijver vanwege het rijm gekozen heeft voor een afwijkende volgorde. Alle details uit het Middelnederlands komen ook terug in de vertaling.
 
Ik wil nog even stilstaan bij de keuze van het gebruiken van de beide middeleeuwse versies van het verhaal. Het is goed dat het geheel wordt bekeken en dat de jongere Ripuarische tekst bij de vertaling betrokken wordt, onder andere omdat deze dichter bij de bron staat, zoals Biesheuvel zelf in het nawoord aangeeft. Maar door de keuze van het vertalen van de Middelnederlandse versie en deze aan te vullen met passages die enkel in de langere Ripuarische versie staan, wordt er een hybride tekst gemaakt die in het verleden niet bestaan heeft. De handschriften wijken namelijk op meer punten van elkaar af dan enkel de lengte. Om een voorbeeld te noemen: in het hierboven geciteerde stuk worden de leeftijden van Heinric en Margriete bij het begin van het verhaal genoemd. Maar die zijn anders in het Ripuarische handschrift B, waar Heinric 17 is en Margriete 16. Dat roept bij mij de vraag op waarom er niet gekozen voor de vertaling van het volledige Ripuarische handschrift?
 
Na deze korte kanttekening wil ik ingaan op het verhaal zelf. Zoals al gezegd, gaat dat over Heinric en Margriete, de kinderen van de hertog van Limborch. Margriete wordt op jonge leeftijd ontvoerd en komt in Griekenland terecht, waar ze hofdame wordt bij de gravin van Athene, waar een liefde opbloeit tussen haar en de zoon van de graaf, Echites. De ouders van Margriete zijn in de veronderstelling dat Margriete niet meer in leven is, maar als Heinric ontdekt dat zijn zus nog leeft gaat hij op een queeste om haar te vinden. Onderweg helpt hij bij belegeringen van steden én ten slotte leert ook hij de liefde kennen. Vele bijfiguren, zoals de vriend van Echites, Evax en diens schildknaap Jonas beleven, eigen ridderavonturen én liefdesavonturen.
 
De vele avonturen maken het boek spannend, en soms vergelijkbaar met een moderne soap vooral door het relatief grote aantal personages. Naar het einde toe vermindert de spanning, maar gebeuren er andere interessante zaken. Het is dan eigenlijk al duidelijk hoe het gaat eindigen, maar dat einde laat op zich wachten door verschillende kaderverhalen – hoewel dat niet altijd helemaal het juiste woord is. Zoals Geert Warnar in zijn inleiding al aangeeft, maakt de lezer kennis met meerdere verschillende genres. Het boek is meer dan een ridderroman met queestes én de liefde, maar biedt ook ruimte voor een allegorie en vorstenspiegel, een klein bestiarium en een koningsspel waarbij de personages samen filosoferen over de liefde. Daardoor doet het boek – en dit is niet negatief bedoeld – soms aan als een omgevallen middeleeuwse boekenkast. Voor wie zicht wil krijgen op meer dan de ridderroman en wil weten wat er in de middeleeuwen aan verhalen te krijgen was, is dat alleen maar een pluspunt.
 
De Limborch sluit aan in de literaire traditie en maakt gebruik van bekende topoi. Zo is het boek als geheel te typeren als een doortocht met troonsbestijging als happy end. Het verhaal is dan ook niet zonder reden gegoten in twaalf hoofdstukken naar analogie van de Aeneas van Vergilius. En ander belangrijk thema is liefde als bron van deugdzaamheid. Margriete wijst Echites aanvankelijk af en maant hem aan om een ridder te worden die alom geprezen wordt om haar liefde te winnen. Het is pas dan dat hij als ridder de wereld in trekt om goed te doen. Maar de roman volgt niet altijd de traditie. Via hyperbolen en understatement werkt de roman op de lachspieren, bijvoorbeeld in de omschrijving van gevechten, zoals die tussen Echites en Polifemus:
 
‘De dappere ridder draaide zich om en sloeg de Barbariër [= Polifemus] zo hard boven op de schouder dat hij hem de arm afhakte. Polifemus moest nu wel even opgefrist worden, wilde hij er nog enigszins bovenop komen.’
 
Nu kennen we deze understatements bij gevechten ook uit andere ridderromans, maar de schrijver  van de Limborch wijkt toch echt af van de traditie bij het omschrijven van jonkvrouwen:
 
‘Laat me u daarom nu eens de koningsdochter opnoemen die daar aanwezig waren: allereerst Esioene van Salencen, een beeldschoon meisje. […] Want er was helemaal niets op haar aan te merken, behalve misschien dat ze een beetje lispelde als ze sprak. Verder was iedereen het erover eens dat ze perfect was. [..] Er was ook een bevallige jongedame genaamd Celidone van Dalmatië. Die was zó mooi dat niemand haar in schoonheid kan overtreffen. In haar aanwezigheid verbleekten alle andere meisjes aan het hof van de keizerin. Er was alleen iets aan te merken op haar manier van lopen, want ze liep een beetje mank, en daar geneerde ze zich voor.’
 
En zo gaat de spot met de clichématige omschrijving van het uiterlijk van prinsessen door.
 
Deze vertaling is een aanrader voor wie interesse heeft in middeleeuwse literatuur door de combinatie van genres, de topoi en de stijlfiguren, maar ook een aanrader voor wie een spannend ridderverhaal wil lezen – alhoewel die lezer wellicht wat moeite heeft met de kaderverhalen zoals de vorstenspiegel. En mooi dat deze teksten door deze zorgvuldige vertaling nu weer breder toegankelijk zijn. Chapeau voor deze vertaling!
 
Ingrid Biesheuvel (vert.): Roman van Heinric en Margriete van Limborch, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2021, 484 p. : ill. ISBN 9789025310684. Distributie L&M Books

© 2024 | MappaLibri