Nee, Bachmann lezen is geen genot
Wie de Verzamelde verhalen van Ingeborg Bachmann koopt, krijgt veel. Heel
veel. Niet alleen de twee tijdens het leven van de auteur gepubliceerde bundels
Het dertigste jaar en Simultaan (die eerder al in het
Nederlands verschenen waren, maar al jaren enkel nog antiquarisch te vinden),
maar ook een verzameling vroege en verspreid gepubliceerde verhalen, een tekst
uit de nalatenschap en een fragment dat een passage uit de grote roman Malina zou kunnen zijn. Verzameld
betekent hier echt wel: compleet. En dat geheel wordt ook nog eens voorafgegaan
door een inleiding van vertaler Paul Beers en afgesloten met een nawoord van
Bachmann-kenner Ingeborg Dusar. Dat is een terecht
monumentale uitgave van een van de allerbelangrijkste naoorlogse Oostenrijkse
schrijvers die, ondanks belangrijke voorsprekers als Joke Hermsen en Charlotte
Van den Broeck, nog te onbekend is in ons taalgebied.
Dat heeft er natuurlijk mee te
maken dat dit topzware literatuur is. Bachmann – zelf een uiterst
getormenteerde persoonlijkheid – lezen, daar word je niet vrolijk van, en vlot
lezen doet haar proza ook al niet. Zij voert stuk voor stuk gekwelde zielen op,
die worstelen met het bestaan. Heel vaak kruipt de auteur in het hoofd van de vertwijfelde
personages, die stuk voor stuk in een crisissituatie belanden. In het
titelverhaal van Het dertigste jaar,
bijvoorbeeld, beseft een jongeman plots dat met zijn dertigste verjaardag het
onbevangen leven voorbij is:
‘Als iemand zijn dertigste jaar in gaat, zal men hem nog
steeds jong noemen. Maar hij zelf, hoewel hij geen veranderingen aan zichzelf
kan ontdekken, wordt onzeker; hij heeft het gevoel dat het hem niet meer past
zich jeugdig te gedragen.’
Vijfendertig bladzijden later is hij helemaal ten onder
gegaan aan die vaststelling.
Wat mij betreft het ontroerendste verhaal is ‘Alles’,
waarin een man herinneringen ophaalt aan de opvoeding van zijn zoontje dat
enige tijd geleden omgekomen is bij een ongeval. Hij komt tot het besef dat hij
zijn eigen existentiële crisis op het jongetje heeft uitgewerkt en daarbij
zowel de band met zijn kind als met zijn vrouw verloren is. Het is een
fijnzinnig psychologisch uitgewerkte zelfanalyse die bijzonder hard en
confronterend is. Of neem het verhaal ‘Een Widermuth’, waarin een rechter moet
oordelen over de moord die een man met dezelfde naam als hij gepleegd heeft op
diens vader. Midden tijdens het proces stort de rechter met een schreeuw in. De
zaak dwingt hem zich te verhouden tot zijn eigen vader die er een absoluut
waarheidsbegrip op nahield, iets waar hij een probleem mee heeft. De moord die
zijn naamgenoot letterlijk pleegde, triggert voor hem dan ook een symbolische vadermoord,
wat hem tot waanzin drijft.
Psychologische problemen, (taal)filosofische kwesties en
een vaak poëtische formulering – vóór deze bundel verhalen had Bachmann
voornamelijk gedichten gepubliceerd – zorgen ervoor dat elk van deze verhalen
zware kost is. Maar wel van een ongeëvenaarde kwaliteit. Wie bereid is traag te
lezen wordt getroffen door de vraagstukken die Bachmann hier opwerpt en
vlijmscherp analyseert.
Eigenlijk geldt voor Simultaan
hetzelfde als voor Het dertigste jaar:
ook hier worden personages gevolgd die op een kritiek punt in hun leven staan,
maar hier is af en toe wel plaats voor wat ironie. De problemen die behandeld
worden, zijn minstens even ernstig, de toon is iets lichter. En opvallend: de
hoofdpersonages zijn nu allemaal vrouwen.
In het titelverhaal uit deze
bundel volgen we tolk Nadja die samen met een man die ze tijdens haar werk in
Rome ontmoet een reisje naar Calabrië maakt. Dat wordt een totale mislukking. Niet
alleen wordt ze geplaagd door herinneringen aan haar mislukte liefdesrelaties,
de man blijkt ook nog eens een klootzak te zijn. Die destabiliserende
omstandigheden leiden tot een aanval van hoogtevrees en uiteindelijk ook tot
taalverlies – zij, die de talen zonder een handomdraai zomaar kan omzetten,
wordt geconfronteerd met een Bijbelpassage die ze niet vertaald krijgt. Haar
taal en haar innerlijk raken verbrijzeld; de trip met deze zoveelste
onbetrouwbare man ruïneert haar.
Minstens zo tragisch is het verhaal ‘O gelukkige ogen’,
waarin de slechtziende Miranda voorvoelt dat haar geliefde haar zal verlaten.
Zo slecht haar ogen werken, zo goed doorziet ze de situatie. Haar weigering om
haar bril te dragen, is een ultieme poging om zichzelf te beschermen tegen het
vernietigende inzicht, maar als ze hem toevallig met zijn nieuwe vlam in een
koffiehuis treft en ze geschokt snel de zaak wil verlaten, loopt ze door de
glazen deur. De destructie is compleet: ‘terwijl ze onder een hagel van
glasscherven wordt bedolven, en terwijl ze het nog warmer krijgt van het tegen
de grond slaan en van het bloed dat uit haar mond en neus spuit’. Net zoals in
haar Todesarten-Projekt, de
onvoltooide romancyclus, laat de auteur haar personages hier letterlijk of
symbolisch sterven. Het leven is bij Bachmann niet gewoon intriest, maar fataal
– in het licht van haar eigen biografie en noodlottige einde een extra wrange
conclusie.
Alleen
al omdat het boek deze twee onmiskenbare hoogtepunten uit de Duitse literatuur
opnieuw beschikbaar maakt in het Nederlands is dit boek de moeite – er bestaat in de Nederlandse literatuur geen werk met
dezelfde intensiteit en luciditeit als het op de analyse van persoonlijke
crises aankomt. Maar bovendien krijg je ook nog de na Bachmanns dood
samengestelde bundel Het veer. Nu ja,
het is geen toegift, want hij wordt opgenomen voor de bij leven gepubliceerde
bundels en dat is enigszins jammer. Zeker zie je aanzetten van het grotere werk
en thema’s die terugkeren in de grote verhalen – maar die zie je natuurlijk pas
achteraf. In die zin ware het slimmer geweest deze studies en losse verhalen
aan het einde op te nemen voor de hard core fans.
Hetzelfde geldt voor de twee
korte verhalen die als ‘Deel drie’ tussen Het
dertigste jaar en Simultaan zijn
opgenomen. Die zijn boeiend om Bachmanns schrijverschap en evolutie te
begrijpen, zeker interessant voor de kenner, maar toch eerder
literatuur-historisch dan inhoudelijk pregnant. En dan zijn er nog die andere
extraatjes. Paul Beers houdt ervan om zijn vertalingen in te leiden – zie ook
de door hem vertaalde bundel De Amerikaanse bril van Robert
Menasse – en daarbij te focussen op zijn eigen rol. Natuurlijk is zijn
verdienste enorm als vertaler en voorvechter van deze belangrijke auteurs, maar
zijn interesse voor de publicatiegeschiedenis in het Nederlands (ook nog eens
aan het einde van het boek met nóg twee bladzijden over de receptie van de
vertalingen) is voor de doorsnee lezer toch wat specialistisch. De korte
biografische schets en de typeringen van Bachmanns werken zijn dan weer
bijzonder accuraat en vormen een goeie leeswijzer.
Het nawoord op zijn beurt is tegelijk te weinig en te veel.
Te weinig omdat Ingeborg Dusar enkel ingaat op Simultaan (waarop ze gepromoveerd is) en daarbij slechts zijdelings
aan de andere verhalen refereert; te veel omdat ze in erg kort bestek wel erg
vergaande interpretaties voorstelt die ze natuurlijk op basis van jarenlange
studie kan maken.
Nee, Bachmann lezen is geen genot. Haar proza vergt inspanning en
bovendien moet je tegen een stootje kunnen, want wat ze beschrijft is vaak
genadeloos en van een enorme tristesse. Maar tegelijk ken ik geen werk waarin
verschillende vormen van pijn en psychologisch lijden zo invoelend en diepgaand
worden beschreven.
Ingeborg Bachmann: Verzamelde
verhalen, Koppernik, Amsterdam
2021, 456 p. ISBN 9789083089850. Vertaling uit het Duits door Paul Beers
© 2024 | MappaLibri