Een man waart rond in een verlaten appartementsblok. Hoe lang
hij daar al is, weet hij niet. Hoe hij er gekomen is, is hem ook niet helemaal duidelijk:
steeds weer dient zich in zijn hoofd een nieuwe versie van de feiten aan. De man
doorzoekt elke kamer, speurt naar vergeten plekjes en verborgen hoekjes. Hij
komt planten, insecten en dieren tegen. Schimmeldraden en klimplanten groeien
uit de muren, cicaden komen uit de schors van een boom die in huis groeit. Als
de man een deur opent, zit daar weleens een beer of een albino krokodil achter.
Hij komt ook menselijke lichamen tegen. Ze leven niet meer, maar zijn ook niet
echt dood. Ze zijn er gewoon: ‘Het lichaam is er nog, maar de situatie lijkt
ervandoor te zijn.’
Een man die zich in een kamer bevindt zonder te weten hoe hij daar beland
is. Die zich vermoeid op bed neerlegt en zijn verbrokkelde herinneringen aan
zijn geestesoog voorbij laat trekken. De setting doet denken aan het proza van
Samuel Beckett. Heel even maar, want wat verderop volgt een passage waarin het
hoofpersonage zich tussen rotsen verschuilt en zich – zoals William Goldings Pincher Martin dat
ooit deed – met planten voedt. Weer wat later sprint hij door de gangen van het
flatgebouw en gluurt met getrokken wapen om elke hoek. Hij vlucht naar het dak,
waar hij een ronkende helikopter hoort rondvliegen. Dan zijn het niet meer
Beckett en Golding waar je aan moet denken, maar de actiefilm Die Hard. Tussendoor
doen de beschrijvingen van verlaten gebouwen, evacuatiebussen, woonkazernes,
dreunen en lichtflitsen je nu en dan denken aan de kernramp van Tsjernobyl.
Dit is wat
Peter Verhelst in Lichamen doet: hij toont beelden die echo’s oproepen
van verhalen, of die een bepaald referentiekader evoceren. De beelden blijven
net lang genoeg belicht om associaties bij de lezer op te roepen, maar nooit
lang genoeg om er een coherent geheel van te kunnen maken. En dat wringt. Het
hele boek lang blijf je proberen om het ongrijpbare verhaal te pakken te
krijgen. Zo confronteert Verhelst je met je nood aan samenhang, aan betekenis. ‘Misschien
beeld ik me jou in’, zegt het hoofdpersonage wanneer hij merkt dat zijn
herinneringen aan iemand steeds blijven veranderen , ‘om de heel eenvoudige
reden dat het leven onuitstaanbaar lijkt zonder verhaal’.
Niet voor niets spelen licht en
donker een belangrijke rol in Lichamen. De
novelle is een donkere ruimte, waarin nu en dan een associatie als een flits
oplicht. Om meteen weer te doven. Welke associaties er oplichten zal van
lezer tot lezer verschillen. De ruimte in deze novelle is zo ruim als je eigen
referentiekader. Dat wordt mooi geïllustreerd door het filmpje dat het
hoofdpersonage op een oude gsm heeft staan. Daarin ziet hij een gezicht dat
plots uit de duisternis oplicht. Steeds opnieuw bekijkt hij het filmpje en
probeert te achterhalen wiens gezicht erop te zien is: ‘Tot ik weet wat ik
altijd heb geweten: het is mijn eigen gezicht’. Zo gaat het ook in Lichamen:
je speurt onophoudelijk naar die ander, naar zijn verhaal, zijn wereld. Tot je
merkt dat je vooral naar jezelf en je eigen wereld aan het kijken bent.
Peter Verhelst: Lichamen, De Bezige Bij, Amsterdam 139 p.
ISBN 9789403132518.
Distributie Standaard Uitgeverij
© 2024 | MappaLibri