‘De spaarpot is
dus onze eerste fout: in ons opvoedkundig systeem hebben we een kleine deugd
geïnstalleerd.’
In 1916 ziet Natalia Levi het levenslicht in Palermo. Ze wordt geboren
uit een joodse vader en een katholieke moeder, maar zal ongelovig opgroeien. In
Rome geniet Natalia een ietwat onconventionele opvoeding die ze zich later in
haar literaire oeuvre zal inschrijven. Haar familie zal zich verzetten tegen
het (opkomende) fascisme en hierdoor meermaals bedreigd worden. Zo ook haar
eerste echtgenoot, de uit een welgestelde Russisch Joodse familie afkomstige
Leone Ginzburg, die naast politiek activist ook auteur, journalist en docent
was. Door zijn verzetsactiviteiten moet Leone in 1940 in ballingschap, in een
onooglijk dorpje in de Abruzzen, waar Natalia en hun kinderen hem zullen
vervoegen.
Laat
die ballingschap nu net Natalia Ginzburgs De kleine deugden openen. In
‘Winter in de Abruzzen’ beschrijft ze in enkele pagina’s hoe anders en
tegelijkertijd idyllisch het leven wel was door de kleine dingen, ver van Rome
én de politieke realiteit. De toon van de tekst, die Ginzburg in 1944 schreef,
is ontroerend nostalgisch - naar het einde van de Tweede oorlog zal haar man
opnieuw worden opgepakt en uiteindelijke bezwijken aan de martelingen waaraan
de Gestapo hem onderwerpt, maar ook lichtvoetig – Ginzburg is niet alleen een
hoofdpersonage in haar verhaal, maar ook een subtiele ik-verteller.
Ook de andere
bijdragen in de bundel hebben een autobiografische ondertoon, maar Ginzburgs
vertelstem creëert een afstand tussen de auteurs leven en de vertellingen
hierover. Zo verbeeldt Ginzburg in ‘Kapotte schoenen’ en ‘Portret van een
vriend’ hechte vriendschappen. In ‘Hij en ik’ uit 1962 heeft de auteur het over
haar tweede echtgenoot, Gabriele Baldini, een docent Engelse literatuur, die
zowat in alles haar tegenpool was. In haar enigszins karikaturale portrettering
is Baldini een gedisciplineerde allrounder, terwijl Ginzburg teruggetrokken en
chaotisch is. Toch vinden ze elkaar in hun passies, zoals muziek en film, al
kan Ginzburg geen toon houden en weet ze acteurs noch films te plaatsen. Met
‘Hij en ik’ overstijgt Ginzburg duidelijk haar tweede huwelijk en snijdt ze
speels een universeel thema aan.
Ginzburg had zichzelf
en haar man leren kennen tijdens hun verblijf in London tijdens Baldini’s
mandaat als directeur van het Italiaans Cultureel Instituut in de Britse
hoofdstad. Op de Britten met hun ‘desolate weemoed’ krijgt ze minder vat, maar
ze weet hen raak te schetsen in ‘Loflied en treurzang op Engeland’.
‘Het Engelse volk
lijkt zich niettemin ergens bewust van zijn treurigheid, van de treurigheid die
het land de buitenlanders inboezemt. Tegenover buitenlanders maakt het de
indruk zich daarvoor te verontschuldigen en lijkt het altijd haast te hebben om
weg te gaan. Het leeft hier als in eeuwige ballingschap, dromend van andere
hemelsferen.’
‘In
het land van de weemoed gaat het denken altijd uit naar de dood. Het vreest de
dood niet, de schaduw van de dood lijkt er op de weidse schaduw van de bomen,
op de stilte die al aanwezig is in de ziel, verloren in haar groene slaap.’
In ‘Mijn vak’
gaat Ginzburg dan weer in op haar schrijverschap dat de essentie van haar
bestaan was:
‘Maar als ik verhalen schrijf,
ben ik als het ware in mijn geboorteplaats, in de straten die ik van jongs af
aan ken en tussen de muren en bomen daar. Mijn vak is verhalen schrijven,
verzonnen dingen of dingen die ik nog weet van vroeger, maar in elk geval
verhalen, dingen waarin het niet om ontwikkeling gaat, maar alleen om
herinnering en fantasie. Dat is mijn vak, en ik zal het tot mijn dood
beoefenen.’
Schrijven
is als het ware thuiskomen, in goede en slechte tijden.
‘Onze dagen en belevenissen,
andermans dagen en belevenissen waar we getuige van zijn, lectuur en beelden en
gedachten en gesprekken laven het en het groeit in ons. Het is een vak dat zich
tevens voedt met gruwelzaken, het slokt het beste en het slechtste van ons
leven op, zowel onze slechte als onze goede sentimenten stromen samen in zijn
bloed. Het voedt zich en groeit in ons.’
De eigenzinnige Ginzburg, die in
1991 overleed, stond erop dat ze een schrijver en geen schrijfster was – bij
aanvang van haar carrière lieten critici zich neerbuigend uit over de
zogenaamde minderwaardige schrijfsels van vrouwelijke auteurs. Ondertussen
behoort haar werk tot de Italiaanse canon. In de lage landen waren we al
vertrouwd met Ginzburgs romans en een aantal verhalen. Met De kleine deugden,
dat oorspronkelijk in 1962 verscheen en meermaals werd heruitgegeven, maken we
ook kennis met haar meer essayistisch-journalistieke kant. In de bundel, met
twee delen die een twintigjarige productie bestrijken, wordt Jan van der Haars
knappe vertaling vergezeld van een uitvoerige paratekst. Die begeleidende teksten
duiden Ginzburgs leven en werk verder en dwingen de lezer haast om haar teksten
meermaals te herlezen, ook ‘De kleine deugden’, de bijdrage die meteen de titel
is van de bundel. Zo zal de lezer ontdekken dat onze kleine deugden altijd
moeten afgezet worden tegen grote waarden. Een levensles die een ander licht
doet schijnen op onze spaarpot.
Natalia Ginzburg: De kleine deugden, Nijgh & van Ditmar,
Amsterdam 2022, 320 p. ISBN 9789038812236. Vertaling van Le piccole virtù door Jan van der Haar. Distributie
L&M Books
© 2024 | MappaLibri