Morris, de jongen die de hond vond

6+ - De herfst is maar net begonnen, maar een van de warmste winterverhalen verscheen alvast. Verhaal, taal, beeld en vormgeving werken in Morris, de jongen die de hond vond feilloos samen om

 lezers mee te nemen naar het kilste én warmste: de scherpe kanten van het leven, maar ook de geborgenheid bij mensen voor wie je echt bestaat. Bij Morris zijn ‘verdrietige dingen gebeurd’, waardoor hij al enkele maanden bij zijn grootmoeder woont. Wat die dingen precies waren, geeft het boek niet prijs. Wel dat iedereen leed meedraagt: op zoek naar grootmoeders’ immer ontsnappende hond Houdini, trekt Morris de bergen in; daar ontmoet hij een jongen ‘die een beetje op een wild dier leek’, en die er nog slechter aan toe lijkt dan hij. Samen doorstaan ze een sneeuwstorm, maar is daarmee ook het ergste voorbij?  

Met Morris komt Bart Moeyaert dichter bij de mondelinge vertelling dan ooit. Met de openingszinnen haalt hij je als lezer meteen naar zich toe, of juister, brengt hij je naar de bergen – samen met Sebastiaan van Doninck, die in prachtige prenten verbeelding en gevoel verder voedt. Nergens loopt de taal te pronken, en toch zit de vertelling boordevol parels die Moeyaert schijnbaar achteloos heeft uitgestrooid. Als lezer buk je je telkens weer om die zinnen op te rapen en diep in je jaszak weg te stoppen, om ze boven te halen wanneer je daar nood aan hebt: ‘Met een naam besta je meer dan zonder, en van sommige namen krijg je brede schouders’, of ‘Als iemand zo stil mogelijk probeert te huilen, moet je niet vragen of hij huilt. En ook niet waarom’. En nog eentje: ‘Met je ogen dicht zie je soms juist veel te veel.’ Het zijn momenten waarop je de schrijver voelt, en meent te herkennen, maar het is net zo goed de wijsheid die Morris’ grootmoeder bezit, en zo het verhaal binnensijpelt.
 
Zoveel moois maakt ook dat de lezer de tijd moet nemen: dit is geen verhaal waar je holderdebolder door kan razen. Je moet je willen overgeven, en de tijd nemen het ongezegde in te kleuren. Moeyaert geeft je daarvoor alle puzzelstukken in handen: zijn observatievermogen is meesterlijk. Zo weeft hij door het hele verhaal de komst van sneeuw, steeds meer sneeuw. ‘In de lucht was er geen plaats voor lucht, zo dik waren de vlokken’, en nauwelijks later: ‘Ineens stonden ze te rillen, nee bibberen, nee schudden van de kou. Van alle windstreken bleef er maar eentje over.’
 
Ook typeert hij haarfijn hoe mensen zich met elkaar meten. Van een schrijnende schoonheid is het gevecht in woorden tussen Morris en de wild uitziende jongen. Die noemt Morris waarschuwend ‘jongetje’, waarop Morris het dreigen en bluffen van de jongen kopieert. Wanneer hij met de toevoeging ‘Mijn hondebeest’ het idee versterkt dat toevallig geblaf in de verte van zijn hond komt, ‘voelde [het] alsof hij een wedstrijdje won’. Wie de taal meester is, kan veel, precies zoals Moeyaert zelf. De schrijver schetst daarnaast mild hoe mensen soms foute inschattingen maken. Niet iedereen heeft gezien dat oma’s bezoeker Randy Pek niet te vertrouwen is, zoals Morris deed. Maar ook Morris gaat in de fout, wanneer hij verwacht dat de jongen opgetogen zal zijn en die alleen maar wegstampt, vol van de woede die hij in zich heeft opgeslagen.
 
Tot de sfeer van het verhaal dragen zoals gezegd ook Van Donincks illustraties bij. Het kleurgebruik past precies, en doet wat sepia-foto’s doen: het legt een laagje warmte en tijdloosheid over wat je ziet uitgebeeld. Het wat vlakke gezicht van Morris stoort niet, integendeel, ook dat draagt bij aan de tijdloze, open sfeer van deze prenten. Net als de waldorf-lappenpoppen uit de steinerfilosofie wordt de kijker uitgenodigd er zelf gevoelens op te projecteren. De verbeelding van natuurelementen draagt daartoe bij, zoals de grote ram die opgaat in de achtergrondkleuren of ‘de Scheve Spar’ die doorbuigt onder de sneeuw.
 
Met Morris, de jongen die de hond vond bevestigen Moeyaert en Van Doninck niet alleen hun sfeerscheppende vertellerstalent, maar ook dat goede verhalen leeftijdscategorieën overstijgen – jammer dus, dat dit boek met NUR-code 281, die staat voor fictie voor 4-6-jarigen, in veel boekhandels onder een berg andere prentenboeken dreigt te verdwijnen. De onuitgesproken pijn en troostende nabijheid zullen velen – en misschien wel vooral oudere lezers – herkennen, om van de waarde van pannenkoeken, perencake en poffertjes nog maar te zwijgen.  
 
Bart Moeyaert, Sebastiaan Van Doninck: Morris, de jongen die de hond vond, Querido, Amsterdam 2022, 55 p. : ill. ISBN 9789045128177. Distributie L&M Books

© 2024 | MappaLibri