Solenoïde

Escheriaans mozaïek of algehele metamorfose
 
Een naamloze zevenentwintigjarige zwerft door een fictief Boekarest, de stad waar

 hij al sinds zijn geboorte woont. Hij is leraar Roemeens in een lagere school en woont alleen, in een oud, onaards ogend, schipvormig huis met talloze vertrekken. Het lijkt alsof de huizen, de verlaten fabrieken in de stad zijn opgetrokken uit psychisch materiaal en ondergronds door een netwerk van tunnels zijn verbonden. Laten we de naamloze bewoner van deze bevreemdende plek gemakshalve C. noemen, naar zijn schepper en alter ego, Mircea Cărtărescu. 

De schrijver-dichter Cărtărescu (°1956), bekend van onder meer de Orbitor-trilogie (De Bezige Bij 2010-2015), groeide op in het communistische Roemenië van Ceaușescu. Sinds 2004 werkt hij als hoogleraar aan de Faculteit Letteren in Boekarest. Voor de autofictieve roman Solenoïde putte hij uit herinneringen aan zijn kindertijd en adolescentie, in het bijzonder uit de enorme verzameling dromen die hij sinds zijn zeventiende zowat dagelijks in een dagboek optekende. De roman geldt als Cărtărescu’s magnum opus. Het is het even zintuiglijke als geestelijke levensverhaal van een jongeman, 'volkomen afgezonderd in zijn eigen vreemdheid', tegen de achtergrond van een onwerkelijk aandoende stad: een plek als een escheriaans mozaïek, waar ‘tijd en ruimte, lichaam en geest, licht en duister, man en vrouw, droom en werkelijkheid, hel en hemel, extase en afschuw’ samenvloeien en de ons zo dierbare dualismen overstijgen.
 
De solenoïde (of draadspoel) uit de titel fungeert als poort tussen parallelle, volkomen verschillende werelden. Met zijn – laat ik er geen doekjes om winden – briljante stijl ontvouwt Cărtărescu een grenzeloze parallelle wereld, van een schoonheid die de lezer onherroepelijk in een duizelingwekkende spiraal meesleept. Solenöide lezen is een stap in de vierde dimensie zetten, een wereld die we ons alleen als abstractie kunnen voorstellen, maar die Cărtărescu minutieus, bijna zichtbaar en tastbaar beschrijft. Louter met woorden. Daarvoor moet je een groot woordkunstenaar zijn en over een ongewoon fantasierijke geest beschikken. U bent gewaarschuwd.
 
Vanaf de eerste bladzijde treden we een fascinerende microkosmos binnen, die later een macrokosmos zal worden. C.'s herinneringen gaan terug tot de leeftijd van drie, toen hij voor het eerst kennismaakte met de luizen en mijten in zijn haar en op zijn huid. Ze confronteerden hem met zijn – al op jonge leeftijd verafschuwde – lichamelijkheid. Als kind was C. vaak ziek. Hij onderging diverse operaties en hield daaraan een blijvende angst voor artsen en ziekenhuizen over. Op zijn negende werd hij met de diagnose tuberculose voor een verblijf van twee jaar naar een afgelegen sanatorium in de bergen gestuurd. Daar doorstond hij medische handelingen, waarvan hij zich later niets kon herinneren, maar waarvan hij wel weet had in zijn dromen. C. werd een maanzieke puber, die aan slaapepilepsie leed. Ten prooi aan caleidoscopische hallucinaties, verkeerde hij voortdurend in angst. In zijn dromen zag hij wanstaltige misgeboorten uit een andere wereld, die hij zich na het ontwaken met de helderheid van een toverlantaarn herinnerde. Zo droomde hij levendig van de operatie die hem als pasgeborene scheidde van zijn siamese tweelingbroer, met wie hij slechts de oogbollen, dus het gezichtsvermogen deelde. Zijn broer overleefde de operatie niet. De ware toedracht van die geschiedenis kwam C. nooit te weten. Zijn ouders zwegen erover in alle talen. Altijd al voelde C. zich een verminkt iemand, op zoek naar zijn dubbele wezen. Net als Cărtărescu, begon C. op zeventienjarige leeftijd zijn lucide en fantastische dromen neer te schrijven in een dagboek.
 
Tien jaar later herleest C. zijn manuscript. Het leven van de zevenentwintigjarige speelt zich intussen louter op geestelijk niveau af. Nog steeds is hij een ontzettend eenzame figuur. Nog steeds beleeft hij dromen als levitaties, waarin de geest boven zichzelf uitstijgt. Na een traumatische gebeurtenis tijdens een literaire avond, besloot C. alleen nog voor zichzelf te schrijven, net als Kafka, wiens dagboek hij als het summum van het geschrevene beschouwde. Het proces van het schrijven werd belangrijker dan het resultaat. C.’s aantekeningen, die gaandeweg met het verhaal verweven raken, zijn een onsamenhangende collage van woorden en beelden. Een verzameling puzzelstukjes, elk op zich onbegrijpelijk, elk op zich 'een wervel in de ruggengraat van de angst'. Door de droomlogica te volgen probeert C. zijn eigen manuscript te ontcijferen. Maar kan zoiets wel coherent gebeuren? Immers, alles wat hij neerpent, is fundamenteel ambigu, omdat in de wereld van de droom een andere taal geldt.
 
Geen moment heeft C. getwijfeld aan de werkelijkheid van de 'bezoekers' in zijn lucide dromen: transparante wezens met groteske hoofden, die meestal niet het goede met hem voorhebben. Die bezoekers zijn overigens geen verzinsel: Cărtărescu heeft ze zelf gezien. De ernst en omvang van zijn afwijkingen dringen steeds meer tot C. door. Wat is werkelijkheid? Wat maakt het objectieve subjectief? Waarom is hem een godenbrein geschonken en 'het lijf van een schurftmijt'?
 
De vorige eigenaar van het schipvormige huis waar C. woont, was een architect, uitvinder en natuurkundige, die onder de fundamenten van het huis een solenoïde geplaatst had: een reusachtige, elektromagnetische dubbele helix, die voorwerpen kon doen zweven, aangedreven door een aards energienetwerk. Omdat de solenoïde niet naar behoren werkte en er geen octrooi verleend werd, verkocht de uitvinder het huis. Later zou C. ontdekken dat er zich in Boekarest meerdere solenoïden bevonden, opgesteld volgens een patroon. Maar waartoe dienen ze?
 
De enige weg die C. tegenwoordig fysiek aflegt is die van zijn huis naar het werk en terug. Mager als een schim beweegt hij zich, te voet of per tram, door een stad als een gemoedstoestand, of als een organisme, terwijl bouwwerken in de avondschemering tot leven komen. In het schoolgebouw verdwaalt hij telkens opnieuw. Hij vergist zich van klaslokaal en kan de kinderen, met hun buitenproportioneel grote hoofden en uitdrukkingsloze ogen, niet uit elkaar houden. Discreet komt en gaat hij, nauwelijks contact onderhoudend met zijn veelal excentrieke leerlingen en collega's. Cărtărescu's hybride personages hebben veel weg van geleedpotigen die van gedaante veranderen naargelang de omgeving waarin ze zich bevinden.
 
Wanneer hij niet lesgeeft of over straat loopt, schrijft C. Dan opent zich het 'voorhoofdslid van zijn hersenoog' en brengt hij verslag uit van zijn translucide bestaan. Zijn schrijven heeft veel weg van een ontsnappingsplan, een zoektocht naar een uitweg, ergens tussen wetenschap en paranoia, tussen droom, herinnering en werkelijkheid, tussen fantasie en magie. Dankzij de lucide dissociaties in zijn dromen, kan hij ook in de halfslaap (‘de derde toestand’) een parallelle wereld betreden en het onvoorstelbare zien. Daar heeft hij zicht over heden, verleden en toekomst tegelijk en zijn vormen en grenzen zoals we die in de derde dimensie kennen, irrelevant.
 
Neem nu de tesseract of hyperkubus: een voorwerp dat helder leviteert in de vierde dimensie, waar 'werelden in werelden' zich van diep naar hoog, als een 'asymptotische spiraal' ontwikkelen, min of meer vergelijkbaar met de mystieke mandala-achtige roos waarover Kafka het in een van zijn parabels heeft, of met Borges' Aleph. Al lang was C. op zoek naar een uitgang uit de sinistere gevangenis van de driedimensionale wereld, naar een methode om zijn gespleten geest weer een geheel te laten worden. Maar bevonden zich in die vierde dimensie niet ook de engelen en de demonen van zijn geest? Rijst de vraag: als zo'n 'deur' zich ten slotte opent, ga je erdoor, alleen?
 
C. gaat een seksuele relatie aan met zijn collega en natuurkundedocente Irina. In de invloedssfeer van de solenoïde zweven ze 's nachts innig verstrengeld boven het bed in het schipvormige huis, waar ze samen onbegrensde wellust beleven, in 'een uitzinnige omhelzing van het niets'. Het onvoorstelbare gebeurt: Irina raakt zwanger. Hoe valt dat te rijmen met C.'s droomachtige bestaan? Hij komt voor een ethisch dilemma te staan. Zullen ze het kind houden, zelfs al wordt het een monster?
 
Koortsachtig zoekend naar een antwoord in de straten van het nachtelijke Boekarest, ontdekt C. gruwelkabinetten, enigmatische onderaardse ruimten zo groot als kathedralen en een oude bibliotheek met geschriften vol kabbalistische en hermetische tekens. Waar het hem om gaat, is te achterhalen of verlossing mogelijk is, of een boodschap kan overgaan van de ene wereld naar de andere. Daarvoor is hij tot alles bereid, zelfs tot algehele metamorfose. Met ogen als schoteltjes lees je verder, betreed je behoedzaam Cărtărescu's spookachtige universum vol optische illusies, bevolkt door psychische monsters, die de angst belichamen voor een eeuwigheid waarin je niet langer bestaat.
 
Met de geboorte van het kind komt de werkelijkheid als een schokgolf over C. heen. Wat met zijn manuscript? Hoe valt een totale apocalyps, een ineenstorting van het Boekarest uit zijn verbeelding, nog af te wenden? Ligt de sleutel tot ware menselijkheid in het nederige besef dat wij kinderen van de kosmos zijn, 'die een nanoseconde leven op een stofje in de oneindige diepte van de nacht', de aanvaarding van onze beperkingen en ons lot als mens? Welk offer is nodig om een omgekeerde gedaanteverandering te ondergaan? Het slotakkoord van Solenoïde is van zo'n huiveringwekkende schoonheid en fragiliteit, dat je alleen nog deemoedig het hoofd kunt buigen voor het kunstwerk Mens.
 
Solenoïde is een grensverleggende, (wetenschaps)filosofische roman, tijdloos, universeel en een van de krachtigst denkbare odes aan de verbeelding. Uitgebreid verkent Cărtărescu de duistere krochten van de ziel en de idee van werkelijkheid, 'het meest fantastische verzinsel van de menselijke geest'. Een klassieker van formaat dus, ongetwijfeld een van de literaire meesterwerken van de eenentwintigste eeuw. Vertaler Jan Willem Bos verdient een standbeeld voor de toewijding waarmee hij al sinds jaar en dag het oeuvre van deze buitengewone Roemeen voor ons taalgebied ontsluit.
 
(In de roman zitten veel meer verhaallijnen en perspectieven dan ik hierboven schets. Elk op zich zijn ze onmisbaar in het grote geheel. Ik koos ervoor slechts enkele lijnen uit te werpen.)
 
Mircea Cărtǎrescu: Solenoïde, De Bezige Bij, Amsterdam 2022, 880 p. Vertaling van Solenoid door Jan Willem Bos. ISBN 9789403108513. Distributie Standaard Uitgeverij

© 2024 | MappaLibri