Maurice
Gilliams’ obsessief perfectionisme stremde zijn oeuvre. In plaats van te schrijven, tobde Gilliams over
zijn zinnen en herschreef hij tot de beste zin tevoorschijn kwam. Het heeft
geleid tot een diamantfijn, karig maar vlijmscherp oeuvre waaruit Leen Huet Een
binnenplaats met gras puurde. Met haar bloemlezing wil Huet de lezer nader
tot Gilliams’ bedachtzame zinnen brengen, maar ook tot Gilliams zelf. Al is dat
laatste niet vanzelfsprekend: een spiegelaar als Gilliams laat zich
nooit helemaal zien.
Huets hoofdstukken zijn respectievelijk bestemd voor een van de drie door
Gilliams beoefende genres. Het eerste hoofdstuk behandelt Gilliams’ prozaïsche
zelfportretten, waar vooral het alter ego Elias het woord neemt, het tweede
hoofdstuk gaat over zijn essayistische werk – ‘tot nu toe voorbehouden aan de fijnproevers’
– waarna het hoogtepunt is weggelegd voor de gedichten, volgens Huet de kroon
op het oeuvre.
Algauw is de hand van een doorwinterde kunst- en literatuurcritica zichtbaar. Subtiel
worden we gedirigeerd door Huets schrandere structuur. Het prozawerk noopt tot
trager lezen. De zinnen zijn ‘belichamingen van metafysische dromen’, die een
precies aftasten lonen omdat er veel betekenis te vinden is. Toegekomen aan de
essays versnelt het lezen tot een lichte trot. Hoewel de zinnen minder opaak
worden, verhinderen Gilliams’ cerebrale gedachten dat we in volle galop gaan. Vervolgens
komt het dichtwerk, dat ons verleidt sneller te lezen door de minder gevulde
bladspiegel en de schijnbaar directe taal. Maar daar komen we gelouterd aan, wetende
dat er nauwkeurig fouillerend moet worden gelezen.
Huet wil een ‘intieme samenhang’
aanbrengen tussen de fragmenten. Elk gekozen stuk biedt een inkijk in Gilliams’
leven, in zijn twijfels en andere perturbaties, terwijl ze zijn stijl alle eer
aan doen. Als ‘denkend verdriet’ beschreef Gilliams de eigen poëtica,
maniëristische bravoure gekoppeld aan intimistische, op zichzelf gerichte
onderwerpen. Intiem is dit boek dus op twee manieren: enerzijds gaat alles wat
we lezen over de schrijver zelf, maar het boek toont ons ook hoe Gilliams elk
genre op gelijkaardige wijze behandelde. Telkens voeren de fragmenten terug
naar de Antwerpse stilist.
Tijdens het lezen laat een wazige schim zich schuchter
opmerken tussen de regels. Scherp krijgen we die schim nooit, maar misschien vallen
de contouren wel te omschrijven met Gilliams’ bekendste essay: ‘Inleiding tot
de idee Henri de Braekeleer’ (1936-1939). Gilliams schrijft: ‘De
Braekeleer heeft blijkbaar niets anders te geven, dan datgene wat voor de
Braekeleer bestemd is, nl. de stilte. Hij ondergaat haar niet, […]. Zij houdt
in hemzelf verblijf.’ Hoewel er in de geselecteerde stukken heel rijkelijk
wordt gesproken, gaapt er een gat. De ware toedracht van Gilliams’ schrijven
blijft voor ons verborgen in heimelijke bewoordingen die dat onuitspreekbare
toch aanwezig maken als een hoorbare stilte.
Zo herinnert deze bloemlezing
ons aan de spiegelaar die Gilliams was. Het licht dat hij zo vaak op zichzelf richtte,
liet hij nooit ongebroken terugkaatsen. Gilliams schrapte uit angst dat hij
zichzelf te veel bloot gaf, en schreef ‘om mijzelf te overtreffen en er iets
mee terug te winnen dat verloren ging.’ Dankzij de uitzonderlijke biografie van
Annette Portegies, Weerspiegeld in een waterglas, hebben we
zicht gekregen op wat Gilliams verborgen hield. Een symbiose tussen Portegies
en Huets bloemlezing die wordt gevat door hun titels, ontleend aan hetzelfde
gedicht: ‘Droomfuga’.
Een dromenvluchter is het beeld van Maurice Gilliams dat dit
boek naar voren schuift. Daarin is Huet uiterst consequent en scherp: nergens
verliezen de gekozen fragmenten het mikpunt uit het oog. Het gevolg is een
bloemlezing die ons niet alleen uitnodigt Gilliams’ unieke oeuvre ter hand te
nemen, maar ons ook daar op voorbereid. Huet brengt een ‘essentiële’ Gilliams,
die in elke kast thuishoort.
Leen Huet: Een binnenplaats met gras, Athenaeum-Polak &
Van Gennep, Amsterdam 2022, 224 p. ISBN 9789025367718. Distributie L&M
Books
© 2024 | MappaLibri