13+ - De bijna 16-jarige ik-figuur Mahmoud heeft niet zo gek veel
te doen in de zomervakantie. Moeder is schoonmaakster, vader taxichauffeur en
geld om op vakantie te gaan is er niet. Hij zit wat te mijmeren en chilt eens
wat met zijn éénogige vriend Arif op een bankje onder aan zijn flatgebouw, doet
quasi mopperend boodschappen voor zijn moeder. Die mijmeringen kunnen zomaar
uitlopen op uiteenzettingen over hoe het is in Noorwegen in een multiculturele
wijk te wonen zonder daar een Noorse Noor te zien (behalve dan de outcasts,
junks en zuipers). De Noorse Noren zijn verdeeld. Sommigen, zoals de premier,
dromen van een gezellige, vreedzame, kleurrijke natie, waarin de nieuwkomers
zich succesvol voegen in het westerse bestaan. Er zijn ook partijen die
inmiddels zoveel invloed hebben dat er een rem op migratie zal komen. Erg
geestig, en in een taaltje waar je maar even aan moet wennen om er verder
lekker in mee te gaan, zet de verteller de verschillen tussen de nieuwe Noren
en de Noorse Noren neer.
Dat taaltje is opgetrokken uit de straattaal van het meest
allochtone deel van Oslo: Oslo-oost, met daarin Noors, Oslo-Noors, Pakistaans,
het Noors van de Paki’s, ‘kebabnorsk’, Engels en verengelst Noors. De wetten
van de grammatica (zoals de geëigende woordvolgorde) bestaan hier niet echt,
vaak wordt het lidwoord weggelaten. Een geweldige uitdaging voor een vertaler,
het lijkt erop dat Bernadette Custers dat geweldig heeft gedaan.
De vakantie loopt
heel anders dan Mahmoud had verwacht. Zijn oom ji, broer van zijn vader, komt
over, op een visum van twee maanden. Een handige verhaaltruc. Mahmoud laat oom
Oslo zien en die valt met z’n neus in de westerse boter: naaktzonners, oude
nudisten, een pride-parade, in het zwembad naakt douchende mannen, etc. Tot
Mahmouds verrassing wil oom eigenlijk dolgraag in Noorwegen blijven, hij zou er
zelfs van geslacht voor willen wisselen! Maar hij is kansloos.
Wat oom goed ziet, en wat Mahmoud altijd al wel zag en
voelde (en moeder waarschijnlijk ook), is dat diens 10-jarige broertje Ali erg
bezig is met meisjesdingen. Ali biecht op een bepaald moment aan Mahmoud op,
dat hij denkt dat hij in een verkeerd lichaam zit. Hij heeft het er erg
moeilijk mee, vooral als hij zich voorstelt hoe Allah hem laat vallen. Daarna krijgen
successievelijk moeder, vader en oom het ook te horen. Vader wordt helemaal gek
(‘Ik ben toch niet naar Noorwegen gekomen om…’ enz.’, lievelingszinnetje van
pa), maar moet bakzeil halen als moeder de boel op scherp zet.
De ik-verteller richt zijn geestige en relativerende relaas
tot ‘broer’, ‘bro’, ‘brada’ (en andere woorden voor broer), wellicht is het
zijn mattie Arif. In elk geval is het boek dat eruit zal voortvloeien geheid
interessant. Noren vinden het fantastisch te lezen over de problemen van
nieuwkomers, vooral als die daarna, immers vaak ruwe diamant, goed terecht
komen. Horizon verruimend! Ook hij gaat slagen in de Noorse wereld: hij scoort
goed op school, gaat aan het eind van het boek verder leren en wil leraar
worden (het beroep van de auteur, trouwens). Dus ook in dit boek kom je de
clichés tegen van de immigrantenverhalen die we in het Nederlands ook al
hebben, maar wat kan het schelen als het goed gedaan is.
Het verhaal drijft niet alleen
op de humor, vaak overigens over de kont, poep, vallende of gelukkig niet
vallende mannenscrotums en de voorwerpen waarmee Pakistaanse ouders de kinderen
bossen (tegen kop of kont meppen). Vooral in het slotstuk lopen de
emoties hoog op, met een stevige hoofdrol voor moeder, die het wel even gehad
heeft met haar machoman en die haar profiterende schoonfamilie in het
moederland spuugzat is. Na al die uitbarstingen van woede en teleurstelling
wordt er veel (af)gezoend, geknuffeld en anderszins lief gedaan, gezinswarmte
alom. Wat dat betreft zitten we helemaal in een ouderwets jeugdboek.
Erg mooi zet Sharif de broederliefde neer: die tussen pa en
zijn oudere broer (zogenaamd echte mannen) spiegelt die tussen Mahmoud en Ali,
die verder zal gaan onder de naam Alia. Ook goeie vriend Arif is broer en bro,
en bovendien scherp filosoof. Met overwegingen als over waarom je je eigen poep
niet vindt stinken, bij voorbeeld.
Wat het boek verder aardig maakt, naast dus vooral de bevrijdende
humor en het aparte taaltje, is dat het zich nu eens niet bezig houdt met de
geweldsproblematiek in de beschreven gekleurde wijk. Van boeken die zich daarop
concentreren, zijn er al aardig wat verschenen en vertaald de laatste paar
jaar.
Gulraiz
Sharif: Ey, Luister es!, Luitingh-Sijthoff, Amsterdam 2022, 191 p. Vertaling
van Hør Her’a! door Bernadette Custers. ISBN 9789024598434. Distributie VBK
België
© 2024 | MappaLibri