‘We komen elkaar
tegen’
9+ - Een bloemlezing samenstellen
met ‘het beste van de moderne [verschenen na 1990] kinderpoëzie in 333
gedichten’. Het is een waagstuk dat Jaap Robben met veel branie en brio tot een
goed einde weet te brengen. Robben – zelf dichter voor kinderen – opent het royaal
uitgegeven boek met een ‘Welkom lieve lezer,’ met drie rake openingszinnen:
‘Soms voelt poëzie als een soort gebruiksaanwijzing bij
jezelf. Dan lees je een paar regels, enkele woorden, en die beschrijven dan zó
precies een gevoel dat je nog niet van jezelf begrepen had. Sommige gedichten
laten je jezelf ietsje beter snappen.’
Dan gaat hij verder in op de ‘betovering’
van versregels en antwoordt hij kort op de vraag ‘maar wat zijn nou de beste?’
Gevoelens beroeren -- van troosten tot laten schateren --, je op een nieuwe
manier naar buiten laten kijken, een flits van herkenning bieden of zelfs
irriteren blijken zijn belangrijkste criteria. Tot slot licht hij de opbouw toe
van de bundel, beginnend met gedichten die wat toegankelijker zijn en dan
steeds een stapje verder, een evolutie die voor hem niet zozeer te maken heeft
met de leeftijd, maar wel met de kans die hij de lezers biedt om te ontdekken
dat de gedichten met hen meegroeien.
Vooral de laatste twee afdelingen
bevatten meer gedichten die oorspronkelijk voor volwassenen werden uitgegeven.
Die bieden een mooie (hoewel beperkte) staalkaart, met dichters als Judith
Herzberg, Anton Korteweg, Ingmar Heytze, Mustafa Stitou, Maud Vanhauwaert,
Amina Belörf en Rodaan Galidi. Mooi is dat hun gedichten meestal niet te
onderscheiden zijn van die voor kinderen, noch wat de moeilijkheidsgraad, noch
wat de benadering betreft.
De titels van de vier afdelingen illustreren de toenemende
complexiteit: ‘Je leerde lezen, letter, woord, gedicht’; ‘De woorden vinden
jou’; ‘Lees nu eens enkel het wit’ en ‘Woorden die elke afstand kleiner kunnen
maken’. Deze titels laten veel open en prikkelen de verbeelding en dat doet ook
de schikking verder in de bundel. Die lijkt organisch te groeien vanuit de
gedichten zelf. In een reeks verzen rond de natuur vormt een gedicht over een
boswandeling met een opa bijvoorbeeld de link naar gedichten over familie. Heel
vaak staan gedichten over eenzelfde of vergelijkbaar onderwerp op
tegenoverliggende pagina’s, wat geregeld verrassende verbanden oplevert,
bijvoorbeeld in duo’s als ‘Ik wil ergens tegen strijden’ van Toon Tellegen en
‘Strijdster’ van Nisrine Mbkarki of ‘Span er een koord overheen’ van Edward van
de Vendel en ‘Genoeg’ van Kees Spiering.
In het lijvige boek valt ook
voor de poëziekenner nog heel wat (opnieuw) te ontdekken, voor mij bijvoorbeeld
de heerlijke nonsens in ‘Maart’ van Gerard Berends, het knettergekke taalspel
met een absurde twist in ‘Mama spelen’ van Robbert-Jan Henkes, het verrassend
lichtvoetige ‘Drie puntjes’ van Maud Vanhauwaert of het confronterende en
tegelijk speelse ‘Wat je moet doen als iemand dood is gegaan die je niet zo
goed kende’ van Edward van de Vendel, dat extra betekenis krijgt naast ‘Koffer’
van Bette Westera. En natuurlijk bevat het boek veel gedichten die je nu al
klassiek mag noemen zoals ‘Lieve Snuit’ en ‘Hoe diep’ van Ted van Lieshout,
‘This varkentje’ en ‘Oude handen’ van Edward van de Vendel, ‘Even maar’ van
Bette Westera, ‘Siberië’ van Bart Moeyaert, ‘Warm’ van André Sollie en ‘Altijd
vrolijk’ van Gil vander Heyden.
Tegelijk miste ik behoorlijk wat gedichten die voor mij
absoluut tot de blijvers mogen behoren, gedichten als ‘Een paard in maart’ van
Leendert Witvliet, ‘Joris Jan Bas’ van Ted van Lieshout of ‘Altijd overal’ van
Bette Westera. Maar toegegeven, elke bloemlezing biedt een persoonlijke
selectie. Het is bovendien een van de sterke kanten van deze verzameling dat er
een duidelijk persoonlijke kijk van de samensteller uit blijkt, die voor een
merkwaardige samenhang zorgt.
Die kijk wordt gekleurd door de criteria die Robben in zijn
woord tot de lezer geeft, vooral dan de bijzondere blik op de wereld en de voor
jonge (en oudere) lezers heel herkenbare gevoelens. Het eerste criterium
verklaart waarom er zoveel gedichten zijn opgenomen van bijvoorbeeld Toon
Tellegen (8) of Kees Spiering (16), het tweede ligt beslist mee aan de ruime
selectie gedichten van Ted van Lieshout (17), Bette Westera (16), Edward van de
Vendel (11), Erik van Os (10), Sjoerd Kuyper (9), Bart Moeyaert (9), Gil vander
Heyden (7) en André Sollie (6). Daarnaast heeft Robben (zoals in zijn eigen
poëzie) een uitgesproken voorkeur voor taalspel en absurde humor. Die blijkt onder
meer uit de gedichten van Joke van Leeuwen (7).
Het boek is (kleur)rijk
geïllustreerd door Sebastiaan Van Doninck, die elk gedicht een eigen tekening
geeft. Die prenten zijn een feest voor het oog en een ode aan de verbeelding.
Opmerkelijk is het contrast tussen de gekleurde decors en de zwarte contouren
van de personages. Die laatste worden met snelle lijnen maar wel heel
expressief geschetst, waardoor hun emoties krachtig spreken. Door die
schetsmatige lijnvoering en de zachte aquareltinten zijn de illustraties vooral
een ‘sprekende’ achtergrond en gaat de aandacht op de eerste plaats naar de
gedichten en dat is prima. Wanneer je een gedicht gelezen hebt, kun je
vervolgens spannende of verrassende interacties ontdekken tussen illustratie en
gedicht. Kijk maar naar de prent bij ‘Weggaan’ van Anton Korteweg. De slotzin,
‘Dat is wat blijft als je weggaat’ lijkt verder te lopen in de prent waarop
iemand (een jongen/ meisje?) een luik opent om af te dalen langs een trap in
een landschap. Van Doninck heeft ook oog voor allerlei vormen van inclusie,
waardoor zijn illustraties heel divers gekleurd zijn. Verrassend is
bijvoorbeeld het overlappen van een roze en een groen gezicht tot een mengkleur
bij ‘Half’ van Rian Visser, wat mooi de slotregels illustreert:
‘We komen elkaar
tegen
en stilletjesaan gaan we
elkaar beter verstaan.’
Overigens is
er ook veel interactie tussen de prenten op tegenoverliggende pagina’s, die
geregeld in elkaar overlopen, waardoor ze de verbanden tussen de gedichten in
de verf zetten of nieuwe verbanden oproepen.
Heel de wereld wordt wakker mag op elke boekenplank of naast elk
bed liggen, om erin te grasduinen voor het slapengaan of bij het wakker worden.
Wat voor mij deze bloemlezing vooral de moeite waard maakt, is dat zoveel
gedichten je de kans bieden om op een bijzondere, poëtische manier te voelen
wat het betekent kind te zijn, of je nu een kind bent of een volwassene.
Jaap Robben, Sebastiaan van Doninck: Heel de
wereld wordt wakker. Het beste van de moderne kinderpoëzie
in 333 gedichten, Gottmer, Amsterdam 2022, 367 p. : ill. ISBN 9789025774837.
Distributie L&M Books
© 2024 | MappaLibri