De ondoorgrondelijkheid van een ongewoon leven
Tijdens een storm
stort een vliegtuigje ‘als een gloeiende meteoor’ neer. De piloot overleeft de
crash niet, de passagier wordt zwaargewond naar het ziekenhuis afgevoerd. Hij
is buiten bewustzijn, heeft geen papieren bij zich en is onherkenbaar door zijn
brandwonden. In zijn ziekbed wordt hij van kop tot teen gehuld ‘in een enorm
kluwen van wit, zorgvuldig gewikkeld verband’. Omdat niemand iets weet over de
identiteit van het slachtoffer krijgt hij de naam ‘geval X’.
Vanuit vier verschillende standpunten
reconstrueert Karel Čapek (1890-1938) in zijn wervelende roman Meteoor (1934) het levensverhaal van deze
mysterieuze onbekende. Een dokter baseert zich op deductie, ‘een barmhartige
zuster’ laat zich leiden door haar dromen, een helderziende door zijn intuïtie
en een schrijver door zijn verbeelding. Wat is de waarheid? Hoe ziet een ander
zijn leven eruit?
Čapeks trilogie
Čapek werd vele jaren na zijn dood door zijn landgenoten uitgeroepen als
de grootste Tsjechische auteur allertijden. In 1936 was hij genomineerd voor de
Nobelprijs. Geen onderwerp was hem vreemd en de genres waarin hij zich
bekwaamde, gingen heel breed. Zo schreef hij naast detectives, reisverhalen en
kinderboeken, ook een erg vermakelijk boek over tuinieren, Het jaar van de tuinier (recent weer beschikbaar als Rainbow-pocket,
Muntinga 2018). In 2009 vertaalde Kees Mercks voor
uitgeverij Voetnoot Prenten van Holland,
een reisverslag van toen Čapek in
juni 1931 op bezoek was in Nederland om er het negende Internationale
PEN-congres bij te wonen, dat toen in Den Haag plaatsvond.
Maar Čapek maakte in eerste instantie naam
met boeken die we nu onder ‘ciencefiction zouden klasseren, dystopische
vertellingen in de trant van H.G. Wells, Aldous Huxley of George Orwell.
Beroemd is zijn roman Oorlog met de
Salamanders (1936), waarin intelligente reptielen de wereld veroveren. Het
boek wordt vaak gelezen als een verdoken kritiek op het toen opkomende
fascisme. In dezelfde categorie hoort de nucleaire
toekomstfantasie Krakatiet (1924) thuis, net als zijn toneelstuk R.U.R. (1920, nummer 8 in de reeks Slavische Cahiers) waarin hij als eerste het woord ‘robot’
gebruikt.
Het werk van Čapek
is in ons taalgebied sinds enkele jaren bezig aan een heuse remonte. Dat is mede
de verdienste van vertaalster Irma Pieper, die tien jaar geleden het werk van
de grote Tsjechische schrijver herintroduceerde met een vertaling voor
Wereldbibliotheek van Een doodgewoon
leven (1934). In 2011 volgde Oorlog met de salamanders en in 2016 Krakatiet. Met Meteoor voegt
ze een vierde titel toe aan dit rijtje puike vertalingen voor diezelfde
uitgeverij.
Meteoor is het tweede deel van een trilogie. In het eerste deel, Hordubal (1933), dat Pieper momenteel aan het vertalen is,
staan twee versies van een moord centraal. De roman start met een beschrijving
van de misdaad zoals die werkelijk is gebeurd, het tweede deel bestaat uit het
revelerend rechtbankverslag, inclusief de opmerkingen van rechercheurs en
getuigen. Het slot van de trilogie is Een
doodgewoon leven (1934, Piepers vertaling uit 2008 werd in 2017 herdrukt),
waarin een gepensioneerde stationschef besluit zijn leven zoals het ‘werkelijk’
is gebeurd op schrift te stellen. Gaandeweg beseft hij dat hij een grote leugen
aan het neerschrijven is en past zijn memoires aan. Zo ontstaan er twee versies
van één leven.
De delen van de trilogie zijn probleemloos
los van elkaar te lezen en hebben elk een eigen insteek. Ze delen geen
personages, maar hebben wel een gemeenschappelijke grondvraag: wat zijn de
grenzen van de menselijke cognitie? Hoe goed kunnen we de werkelijkheid kennen?
Daarom worden de drie romans samen ook wel eens de noëtische trilogie genoemd. ‘Noëtisch’
komt van het Grieks ‘nous’ (νούς) en verwijst naar het
bovenrationeel kenvermogen van de mens. Het is een kennen van de wereld dat het
zuiver discursief denken overstijgt, een soort van intellectuele intuïtie.
Relativisme
Om geval X
zijn identiteit terug te geven baseren vier personages zich op een dergelijke
intuïtie. Het leven van X — die letterlijk uit de lucht komt vallen — roept
alleen maar vragen op: waar komt hij vandaan, waarom zat hij in een vliegtuig
tijdens een storm, wat was zijn bestemming, etc.? Elk om beurt bouwen de
verschillende vertellers in Meteoor
hun eigen versie op van een bestaan waarover ze niets weten, gebruikmakend van
hun eigen talenten, herinneringen en kennis. Net als in Ryunosuke Akutagawa’s kortverhaal 'In het bos' (1922), de basis voor Akira Kurosawa's film 'Rashōmon' (1950), komt zo de eindeloze ambiguïteit van de werkelijkheid onvermijdelijk en meedogenloos naar boven.
De eerste die een poging onderneemt, is een arts. Samen met een collega-internist
steunt hij zoveel mogelijk op feiten. Door deductie (en een flinke scheut
speculatie — ‘die ars medica van ons is voor vijftig procent intuïtie’) komen
ze tot enkele besluiten: een ankertatoeage bijvoorbeeld wijst erop dat X een
zeeman is, zijn smalle voeten doen vermoeden dat hij uit de betere klasse stamt
en een litteken van een klauwwond zou kunnen wijzen op een verblijf in een
tropisch gebied (indien de klauw van een jaguar was wellicht West-Indië). Op
basis van zijn lichaamsbouw en gestel concluderen de dokters dat X een
alcoholicus is en herstellende van de gele koorts. Een aantal elementen van
deze diagnose komen deels terug bij de volgende vertellers.
In een volgend stuk vertelt een
‘barmhartige zuster’ (een verpleegster-non die onverdroten over X waakt aan zijn
bed) over haar dromen. Geval X verschijnt in haar dromen als een avonturier, in
wit kostuum en met een tropenhelm. Hij vertelt haar over zijn harde jeugd (hij
groeide op zonder moeder, met een vader die hem niet begreep), zijn liederlijk
leven ten gevolge van een onbeantwoorde liefde en de reden van zijn vlucht. Eerst
vallen de dromen in de smaak bij de non, maar geleidelijk boezemen ze haar
angst in en neemt ze zelfs slaappillen om eraan te ontsnappen. In het verhaal
van de zuster maakt Čapek op een creatieve wijze gebruik van Freuds
droomduidingsleer.
Ook in de versie van de
helderziende, een andere patiënt in het ziekenhuis, zitten er freudiaanse
elementen. Zijn interpretatie heeft enkele raakvlakken met het verhaal van de
verpleegster, maar onderscheidt zich vooral door de filosofische uitweidingen
en zweverige hypotheses. Hier is X een scheikundige, die eveneens zonder moeder
opgroeide en zich afzette tegen een tirannieke vader. Hij leeft voor de chemie
en ontdekt een bijzonder krachtige scheikundige formule. Wanneer hij de formule
niet kan verzilveren en ze bovendien in de verkeerde handen terechtkomt, raakt
hij op de dool en zwerft de wereld rond.
De laatste versie is die van de schrijver, een toevallige
bezoeker van het ziekenhuis (hoewel de helderziende voordien al — Mulisch-gewijs
— had gesteld dat toeval niet bestaat). Zijn verhaal is het langste en beslaat
meer dan de helft van de roman. In de aanloop naar de pointe gebruikt Čapek het
schrijverspersonage als een spreekbuis voor zijn eigen poëtica. De schrijver
loodst de lezer binnen in een complex en tragisch verhaal met gelijkaardige basisingrediënten als de vorige vertellers:
een ongelukkige jeugd, een onbeantwoorde liefde en een avontuurlijk, losbandig
leven. Zoals het een schrijver betaamt, kruidt hij het geheel met intriges,
misdaad en bedrog. Opvallend is dat geval X hier een naam krijgt (George
Kettelring) en uit het laatste korte hoofdstuk van een halve bladzijde blijkt
de versie van de schrijver meteen ook de meest waarheidsgetrouwe.
Negenendertig hoofdstukken lang onderzoekt Čapek in deze
kleurrijke en erg onderhoudende roman de breuklijn tussen fictie en non-fictie:
wat is de waarheid, wat is echt gebeurd, wat is verzonnen, wat kunnen we weten over
elkaar? Met zijn droge humor trekt Čapek resoluut de kaart van het relativisme:
aan de hand van subtiele, komische elementen maakt hij duidelijk dat de
absolute waarheid niet te achterhalen is. Net als in de andere delen van de
noëtische trilogie is de waarheid relatief en steeds een subjectief gegeven — afhankelijk
van de mens, de waarnemer en de omstandigheden. Of om met de eerste relativist
en presocratische filosoof Protagoras te spreken: de mens is de maat van alle
dingen.
Karel Čapek: Meteoor,
Wereldbibliotheek, Amsterdam 2017, 192 p. ISBN 9789028427259. Vertaling van Povětroň
door Irma Pieper. Distributie: Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan