Vanaf zes jaar

JEUGDBOEKEN NR. 8, OKTOBER 2023

Paul Biegel, Linde Faas (ill.): De zeven veren van de papegaai

door Henk van Viegen

6+ - Uitgeverij Gottmer is al een paar jaar bezig het werk van Paul Biegel opnieuw uit te geven, op fraaie wijze en, op de prentenboeken na, in een uniforme reeks. De zeven veren van de papegaai is daarin al de tiende uitgave.    

Het is niet per se de beste uit de reeks. Het verhaal is vrij simpel, een sprookje met een kluts van clichés uit het genre, in de bekende constructie van home-away-home. Het boek werd (dan ook) meteen afgebrand door sprookjeskenner Eric Hulsens, onder de titel: ‘Recept van een onbenullig kinderverhaal’. Biegel kreeg wel vaker kritiek op zijn eerste kinderboeken, waarin de nadruk sterk lag op het avontuur. Zelfs De kleine kapitein (1972), toen al bekroond en alom beschouwd als een klassieker, kreeg het hier en daar behoorlijk te verduren.  
 
In de goeie ouwe sprookjestijd (maar weer eens een soort 19de eeuw met middeleeuwse trekjes) wonen, in het bos, Doenja en Jorkos bij hun vader de houthakker en hun moeder (de ?). Op een dag komt vader niet thuis, de kinderen gaan hem zoeken. Hij blijkt, dat zegt een wolkenmannetje, ontvoerd door de Nevelkoningin. Ze kunnen hem terugkrijgen als ze deze koningin de zeven veren van de bonte papegaai bezorgen (de opdracht). Dan moeten ze wel over zee naar de bergen. Via achtereenvolgende helpers (wolkenmannetje, vissers, oud vrouwtje, jager, soldaat) bemachtigen ze de veren. Twee keer worden ze geholpen door de papegaai zelf, uit dankbaarheid dat ze hem gered hadden toen de jager op hem wilde schieten. Deze jager was dan weer wel zo aardig Jorkos uit het drijfzand te trekken en de kinderen eten en een overnachting aan te bieden.
 
Als ze alle veren hebben, de laatste (de zwarte) onder het hoofd van de schurk-uit-het-niets Boze Bart vandaan, gaan ze terug naar hun bos, dezelfde route, en langs dezelfde helpers. Het gaat nog bijna mis op zee, maar daar is dan toch het happy end, met overigens een opmerkelijk laconieke vader.  
 
De houthakker, de fantasiewezens, het getal zeven, de opdracht, de helpers, de structuur, sprekende dieren, de engerd, het gemak waarmee de opdracht wordt voltooid, het is nou niet direct om van achterover te vallen. Voor de wat originelere werken moeten we bij de latere Biegels zijn, als het om een sprookje gaat bij voorbeeld bij De rode prinses (1987). Hetzelfde geldt voor de taal, die hier behoorlijk vlak is.
 
Gottmer is al aardig op weg met het heruitgeven van de Biegels. Dit boekje heeft binnen dat project dus reden van bestaan. Het is goed voor te lezen, ook in de klas: elk hoofdstuk is een episode van ongeveer gelijke lengte. Een paar keer herhaalt Biegel het slot van de vorige aflevering aan het begin van de volgende om de boel weer even op te frissen. Daaraan zie je nog dat het boek oorspronkelijk verscheen als feuilleton (in de Margriet).
 
Jammer is, en dat noteerde Hulsens toen al, dat Biegel tamelijk ouderwets is wat betreft de rollen van jongen en meisje, even oud. Het is meteen raak: vader zegt dat hij Jorkos zal meenemen naar de plek waar de bomen zingen. ‘En ik dan?’ vroeg Doenja. ‘Jorkos zal het je vertellen,’ antwoordde de vader. Op veel plekken in het verhaal is Jorkos de stoere, actieve jongen en ziet Doenja het niet meer zitten, geeft ze het bijna op, snikt ze het uit, etc. Daar staat tegenover dat zij het initiatief neemt, na een droom, om achter vader aan te gaan. Nou vooruit, Jorkos moet ook één keertje huilen.
 
Het is wel interessant dat we nu een editie met kleurenillustraties hebben. De eerste uitgave, van 1975, had zwart-witprenten van Carl Hollander. Ze zijn totaal niet verouderd, en nog even krachtig. Zowel als het om panorama’s gaat met overweldigende natuur (bergen, scheepje op zee, storm), een origineel doorkijkje vanuit de poort naar een stad of om dichtbij gehaalde personages, zoals de kinderen bij Boze Bart. Hollander is mijn favoriet op dit laatste punt.
 
De tweede editie, uit 1998, de 6de gewijzigde druk, had eveneens zwart-witillustraties, dit keer van Annet Schaap. Het is een sterk verkleuterde editie, in kleiner formaat, met jongere hoofdpersonages met van die wezenloze wipneusjes, weinig aandacht voor de natuur en een storm die uitgebeeld wordt als een blazende bolle toet.
 
Linde Faas, die in 2020 ook de illustraties voor Het sleutelkruid leverde, mag nu dus in kleur werken. Ze had (ook) al aangetoond goed te passen bij de sprookjesachtige verhalen van Biegel met prenten voor drie Duitse Biegel-edities van uitgeverij Uruchhaus/Geistesleben, waaronder sterke prenten voor Die Prinzessin mit den roten Haaren. Zij maakt de kinderen weer wat ouder, geeft dezelfde aandacht als Hollander aan de natuurscènes, en heeft ook een fraaie, dichtbij gehaalde Boze Bart, met een buik als een tent. Hoogtepuntjes zijn haar weergave van de kinderen in de woestijn (op de heenreis onder een blauwe sterrenhemel, op de terugweg nietig ploeterende over oranje grond onder een roze lucht) en Jorkos in het moeras. Kleur past natuurlijk ook erg goed bij het verhaal, er moeten immers zeven verschillend gekleurde veren van de papegaai bemachtigd worden. Faas maakt er veel werk van, met een gele veer die als goud opblinkt op het stadsplaveisel en een heel effectieve rode boven het, verder wel al bekende, beeld van het nietige scheepje tegen een enorme golf.
 
Kortom, een fraai geïllustreerd verhaaltje dat weinig voorstelt maar lekker weg- en voorleest. Wat niet lukt als je uit bent op het rol- of genderdoorbrekende.  
 
Paul Biegel, Linde Faas: De zeven veren van de papegaai, Gottmer, Haarlem 2023, 62 p. : ill. ISBN 9789025776824. Distributie L&M Books

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri