Vanaf negen jaar

JEUGDBOEKEN NR. 10, DECEMBER 2023

Jolien Janzing, Linde Faas (ill.): Atta

door Henk van Viegen

9+ - Jolien Janzing maakte naam met historische romans voor volwassenen. Onder andere Audrey & Anne (De Geus 2017), dat de in hetzelfde jaar geboren levens van Audrey Hepburn en Anne Frank verbindt en De Meester (De Arbeiderspers 2013) een roman over Emily en (vooral) Charlotte Brontë, studerend en verliefd in Brussel. Haar eerste jeugdboek is ook een historische roman, die zich afspeelt in de oertijd. Deze periode is niet heel vaak onderwerp van jeugdromans, maar ze zijn er wel. Recent onder andere Vuurmeisje (Davidsfonds/Infodok 2018) van Dick Bracke, en verschillende jeugdromans van iemand die je een specialiste van het genre zou kunnen noemen: Linda Dielemans (waaronder Zomerwoud, Schaduw van de leeuw, Het lied van de vreemdeling, Brons, Onder de golven). De mensen leefden in clans en trokken van plek naar plek al naar gelang de situatie: wel of geen water in de buurt, wel of geen dieren om op te jagen en wel of geen vruchten om te plukken.  

Janzing verdeelt de mensen die deze clans vormen in Howies (voorouders, afkomstig uit Afrika, in het boek spelen ze geen actieve rol meer), Neanders en Mengels. De Mengels wonen in grotten en zijn een mengsmering van Howies en Neanders, vandaar. Het 11-jarige hoofdpersonage Atta is een Mengel. Het is een bekend type hoofdpersoon: dapper, nieuwsgierig, eigengereid, het is eenvoudig je met haar te identificeren. Ze hoort bij de Keverstam.
 
Op een dag heeft Atta er geen zin meer in met de vrouwen en kinderen uit plukken te gaan, ze wil actie en rent stiekem met haar tamme wolf Stol achter de mannen en jongens aan die gaan jagen. Haar grote broer Wildo lacht haar uit, maar ze mag mee van de vriendelijke leider, Haran, bijgenaamd de Woesteling. Als ze in gevecht zijn met twee mammoets, raakt ze de groep en ook Stol kwijt. Ze verdwaalt en wordt op een bepaald moment gevonden door een Neander, Noz. Die slingert haar over zijn rug (mooie tekening van Faas: kwaad maar berustend kijkt Atta de lezer aan) en brengt haar naar zijn stam, de Paardenclan. In zijn woorden ‘Mie Neandries van de Paardiesclannie’, ze spreken er een soort Afrikaans. Iedereen is even lief en aardig; op het slijmerige af is de leidster van de groep, Dottie. Deze leidster blijkt al gauw een uiterst egoïstisch type, vooral te zien bij het gezamenlijke eten. Ook Atta past in haar vuige plan van aanpak…
 
De spanningsboog is duidelijk: gaat het Atta lukken terug te komen bij haar eigen stam? Jawel, we zitten in het aloude (sprookjes)schema home-away-home. Maar de schrijfster weet meer dan voldoende lijntjes uit te zetten om de tocht en die terugkeer ook interessant te maken. Zo brengt ze niet al te expliciet een verdwenen zus het verhaal in. Ze geeft, opnieuw onnadrukkelijk, via een dansliedje, een signaal af dat die zus best nog te vinden zou kunnen zijn. Mooi, en mindful, is de manier waarop Atta even inhoudt voor ze terug rent naar haar thuis.
 
Ook zorgt ze voor geinige elementen op het punt van verliefdheden. Noz zou wel graag willen dat Atta bij zijn stam bleef. Maar hoewel ze zijn wandtekening van een paard erg mooi vindt, kijkt zij liever naar een jongen uit haar eigen clan (en hij naar haar). Geen flauw happy end hier, de auteur laat het allemaal lekker vaag.
 
De terugreis biedt verder leuke, nieuwe elementen, doordat die via een andere route gaat. Beide tochten zijn te volgen op de kaart voor- en achterin op de schutbladen. En passant pikt de lezer nog wat weetjes op, zoals de iconische grottekeningen met dieren en mensenhanden, het is ten slotte een historische roman. De auteur besteedt ook enige aardige aandacht aan uiterlijke kenmerken als sieraden en kleding. En laat, in de figuur van Haran, zien dat ook in de prehistorie al mannen rondliepen die zich op gendergebied niet laten vastpinnen: een dappere man met een woest uiterlijk, met een zacht soort aandacht, die zich insmeert met zoete kruiden. De verteller is in het begin nog een beetje zoekende qua stijl, met een hoop uitroeptekens en een paar ouderwetsigheden (‘Er zijn van die momenten in een mensenleven…’), maar raakt daarna prettig op stoom.
 
Dat Linde Faas gekozen werd voor de illustraties, lijkt bijna vanzelfsprekend. De nog nagenoeg ongerepte natuur die in dit verhaal beschreven wordt, kan ze bijna vanuit haar huis in het hoge noorden van Noorwegen zien. Hetzelfde geldt voor de schitterende kleuren die het noorderlicht biedt. Ze gebruikt ze volop, vooral opvallend zijn deze keer de kleuren roze en paars in de lucht. Maar er zijn ook een paar mooie pagina’s opgetrokken uit blauwen en strooisels wit, onder andere eentje met Stol op het strand. Je herkent Faas overigens ook meteen aan de manier waarop ze personages weergeeft.
 
Wellicht was het niet nodig om drie keer (waarvan twee op een dubbelpagina) een groep nietige mensen op doortocht in het overweldigende landschap weer te geven. Aan de andere kant: ze zijn alle drie weer net even anders en ze onderstrepen wel aardig de onrust van de clan van Dottie, steeds op zoek naar een geschikte woonplek. Die tocht hoefde dus niet meer op het voorplat, dat verder de hierboven beschreven elementen fraai samenpakt. Het wordt gevarieerd en paginagroot herhaald als Atta op de terugreis de grot met wandtekeningen binnenloopt met een fakkel in haar hand.  
 
Jolien Janzing, Linde Faas: Atta, Lemniscaat, Rotterdam 2023, 141 p. : ill. ISBN 9789047714897

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri