Vanaf twaalf jaar

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Ted van Lieshout: Ommouw me

door Jan van Coillie

‘Jij bent de ziel van je kleren’

12+ - Ommouw me. De titel van zijn nieuwste bundel is een en al Ted van Lieshout.Een imperatief als verzoek, uitroep of roep om aandacht én liefde. En een neologisme, waarin hij een ding (een mouw) verbindt met gevoelens, hier in de vorm van een nieuw werkwoord dat bestaande, met emotie geladen werkwoorden oproept als ‘omarm me’ of ‘omhels me’. 

Zoals steeds bij Van Lieshout is de bundel een onlosmakelijk geheel van teksten en illustraties, wat hij meteen duidelijk maakt in de ondertitel: ‘Gedichten en portretten van kleding en schoeisel’. De combinatie van gedichten en ‘portretten’ roept herinneringen op aan een eerdere bundel Onder mijn matras de erwt, waarin hij gedichten combineerde met poppenkoppen die hij ooit gemaakt had en op bijzondere manieren aankleedde. In beide bundels vormen dingen die de dichter bewaarde aanleiding tot gedichten die in wezen gaan over de zoektocht naar zichzelf, naar de eigen identiteit, naar erkenning en geluk.
 
Deze nieuwe bundel sluit echter nog veel dichter bij de dichter zelf aan. De kledingstukken die hij fotografeerde, zijn verbonden met vaak ingrijpende gebeurtenissen uit zijn leven, zoals de dood van zijn broer. In zijn nawoord verduidelijkt hij overigens dat de kleren die hij van zijn jong gestorven broer al 40 jaar bewaart, hem op het idee van de bundel brachten. Vanuit de gedachte dat kleren zich de persoon herinneren die hen gedragen heeft, wil hij ook kleren van zichzelf bewaren en als het ware een stem geven. Op de titelpagina verwoordt hij die gedachte kernachtig in een soort motto: ‘Jij bent de ziel van je kleren’.
 
De bundel bestaat uit zeven afdelingen, van ‘aan willen’ over verlaten zijn, verlaten hebben, aan en uit trekken en bewaard zijn tot een slot dat de zoektocht afrondt. Gedichten wisselen af met foto’s van kledingstukken, waarvan de etiketten vaak ook versregels dragen.
 
In de eerste afdeling laat de dichter de kleren zelf aan het woord, vooral kleren die zich verlaten en in de steek gelaten voelen en ernaar verlangen aangetrokken te worden, wat meteen blijkt uit de tekst op het eerste etiket:
 
‘Omarm me
met je mouwen.
Ommouw me,
mij, o, arme.’
 
De gedichten gaan over de band tussen kledingstuk en mens, maar tegelijk ook over relaties tussen mensen. Die meerduidigheid ligt verweven in regels als ‘Ik sterf / nog als ik / armen / niet voel’ of ‘Wat is zijn / als het / nergens om / heen is?’ In het laatste gedicht van de afdeling verschuift het perspectief naar de jonge ik. ‘Eén sok’ verwoordt op een uiterst eenvoudige én gevoelige manier een unieke herinnering aan een oma.
 
Ook de tweede afdeling vertrekt vanuit verlaten kledingstukken, maar hier staat de opgroeiende ik centraal, een opgroeien dat bij Van Lieshout altijd gepaard gaat met onzekerheid, zoeken en groeipijnen. Jongen/meisje gaat in op de ongelijke behandeling van opgroeiende jongens en meisjes. De slotvraag van ‘Ik pas mijn vader’ is typisch voor het verwerkingsproces van de dood van zijn vroeg gestorven vader: ‘Hoe kan het hoofd van een zoon / groter dan dat van een vader zijn?’ Ook het laatste gedicht bevat indringende vragen, maar dan over het verlies van het kind-zijn: ‘Ik ben die jongen / kwijt. / Waar ben ik gebleven?’ en ‘Hoe kan het dat ik niet / meer pas in de jongen die ik was?’ Opgroeien betekent ook erkennen waar je niet en wel goed in bent (hier dankzij een gymbroek), fantaseren over seks (dankzij een achtergelaten jas bij oma) en rebelleren tegen de leerkracht. Maar ook geconfronteerd worden met de dood van een geliefde buurman en daardoor nadenken over God en het leven. Precies de regels die dit bewerkstelligen, ontregelen op poëtische wijze het blokgedicht in parlando-stijl: ‘Hij vond het mooi / geweest en wou dat God hem kwam halen, of Mededogen. Dat is God / maar dan achterstevoren.’ Of ‘Je kunt bijna niet van iemand houden / als het gehoorzaam moet.’
 
De derde afdeling bevat enkele portretten die focussen op het land van herkomst van de kledingstukken, van Ghanese teenslippers tot een hemd uit Marokko. Voor een luchtige noot zorgt ‘Contrast’, een gedicht in de vorm van steeds straffere beloftes van een zoon aan de ouders, die per se een rijbewijs en auto wil.
 
De vierde afdeling ‘Ik trek je aan / ik trek je uit // Trek me aan, / trek me uit’ draait helemaal rond seksualiteit. Het eerste gedicht ‘Wat heb je nou aan Rembrandt’ combineert dat thema met Van Lieshouts passie voor kunst en doet dat met behulp van speelse rijmen (snee’m - museum of ‘Van Gogh / En wat dan nog’) en humor. De jonge ik ontdekt dat het museum meer actie en bloot biedt dan de series op de buis: ‘’k zag zelden zo veel actie, en die doeken van die grieten, / die meiden zonder kleren aan, dat zijn mijn favoriete.’ ‘Vriendinnen’ gaat over lesbische verlangens, seks met of zonder jongens, kinderen krijgen en… God, met een intens slot, zinderend van emoties waardoor je wel moét meevoelen en/of –denken. ‘Dorst naar mij’ is een typisch Van Lieshout gedicht dat herinneringen oproept aan andere gedichten waarin hij de zee combineert met schaamte en de relatie tot de moeder en uiteindelijk het verlangen naar liefde. ‘Oversteken’ combineert lichamelijkheid met de ouders als bedreiging. In ‘De eerste keer’ verschuift het perspectief opnieuw naar de kleren zelf, in dit geval van een meisje dat ze uittrekt voor ‘een vreemde, / een vent, / een vlerk, / een vlegel’, maar ‘Wat had ik / kunnen doen / zonder iemand / die mij droeg.’ De meerduidigheid in ‘droeg’ is typerend voor de hele bundel en komt geregeld terug in werkwoorden op de etiketten als in:
 
‘Trek me aan!
Trek het je aan!
Trek je me aan?
Trek me je aan!’
 
De afdeling ‘Ik ben Ali. Zeven spijkerbroeken’ bevat één liefdesgedicht in twee vormen. Eerst als een reeks foto’s van broeken met versregels op etiketten, die vervolgens samengevoegd worden tot een gedicht. Ook hier vallen de imperatieven op en het spel met klank en betekenis: ‘Sluit me / in je armen / roer me / ontroer me / ontvoer me.’ De foto’s spreken aan door het spel van licht en schaduw door de plooien en vouwen in de stof, die passen bij het liefdesspel.
 
‘Twee broers’ is de grootste en meest beklijvende afdeling. Ze begint met vrij lichtvoetige herinneringen aan zijn broer, al wordt hun band getekend door spanningen en geheimen. De lichtheid steekt vooral in prachtige natuurbeelden als ‘Niets is mooier dan sneeuw,/ die koorddanst op de smalste twijgjes’. ‘Remise’ en ‘De laatste dagen met mijn broertje’ focussen op de ziekte en aftakeling van de broer. Ze verschenen al in vroege bundels van Van Lieshout uit 1986 en 1987, alsof de pijnlijke ervaring niet anders verwoord kan of mag worden. Het tweede gedicht bevat onvergetelijke regels die na al die jaren nog in mijn geheugen geprent staan, van ‘Aan de randjes ging hij langzaam dood’ tot ‘maar alleen in de stilte is er iets voorgoed voorbij.’ ‘Afscheid’ is voor mij het meest beklijvende gedicht van de bundel, een verbijsterend ontroerend afscheidsgedicht, in een stamelend, hamerend ritme, bewegend tussen donker en licht, alles en nooit meer, ergens en nergens, voorbij en verloren zijn. Het volgende gedicht ‘Mango’ klinkt luchtiger, maar dat is maar schijn. Het verwoordt de onderhuidse spanningen in de relatie met de moeder na de dood van zijn broer/haar zoon, waarbij de ‘banale’ handeling van het schillen van een mango verbonden wordt met immens verdriet. ‘Een broer die aan me denkt’ zet de lezer aan het denken met regels als:
 
‘In mij blijft hij leven omdat ik aan hem denk,
maar in zijn gedachten kom ik nooit meer voor.’
 
De slotafdeling bevat maar twee gedichten, die na de verzen over afscheid en verdriet opnieuw warmte oproepen. In ‘Ons’ spreekt de ik een vest toe waarin hij diep kan wegduiken als hij zich eenzaam en alleen voelt: ‘warm je mij als geen ander / en ik verander in ons.’ ‘Kijk om’ verbindt het verleden met ‘thuiskomen’, misschien wel het meest pregnante verlangen van de dichter.
 
Het is niet zomaar dat Van Lieshout kleren bewaart. Ze bevatten of verbeelden herinneringen, ‘de ziel’ van wie hen droeg. Net daardoor lijken ze op gedichten, want dat is precies wat Van Lieshouts poëzie doet: herinneringen bewaren en daardoor ook zijn ziel. In het nawoord verwoordt hij die gedachte als volgt: ‘Ik dacht: die kleren zijn eigenlijk een gedicht waaruit iemand verdwenen is.’ Dat kan opgaan voor de kleren, maar in zijn gedichten zorgt van Lieshout ervoor dat die iemand opnieuw verschenen is. Dat doet hij met woorden en beelden die zo oorspronkelijk, persoonlijk en tegelijk universeel zijn dat ze niemand onberoerd kunnen laten.
 
Ted van Lieshout: Ommouw me, Leopold, Amsterdam 2024, 96 p. : ill. ISBN 9789025884154. Distributie Standaard Uitgeverij 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri