‘Alsof ik twee
mensen ben’
10+ - Je zou kunnen denken dat er
aan bewerkingen van The junglebook (1894)
van Rudyard Kipling geen gebrek is, maar dat valt toch wat tegen. Ze zijn er
geweest, jawel. Ik denk bijvoorbeeld aan die van Nicola Bayley in een fraaie
uitgave van uitgeverij Christofoor (2005), en aan de bewerking voor jonge
kinderen van Xavier Deutsch met prenten van Quentin Greban (Clavis 2016), maar
die boeken vind je alleen nog in de bibliotheek. Momenteel zijn enkel nog het
volledige eerste jungleboek in een vertaling van Ernst van Altena (Rainbow
pocket 2016) en De jungleboeken (Veen
klassiek 2015), de integrale versie van het eerste en tweede jungleboek, vertaald
door Arthur Wevers, in de handel beschikbaar. Een goed leesbare versie voor
kinderen ontbrak dus tot nu toe, want hoewel Van Altena’s vertaling eerder ook als
kinderboek verscheen, blijft ze dicht bij Kiplings tekst en behoudt dus de wat
gedragen, bespiegelende toon.
Het
oorspronkelijke The junglebook is een verzameling verhalen en
gedichten met de jungle als thema en behalve de vertaling van Arthur Wever
bevatten alle Nederlandstalige Jungleboek-versies
enkel de eerste drie verhalen, de bekendste, die over Mowgli, het mensenkind
dat in de jungle opgevoed wordt door een wolvenpaar. Baloe de beer, Baghera de
zwarte panter, de sissende slang Kaa en de dodelijke tijger Shere Khan behoeven
geen introductie meer, vooral dan dankzij de eeuwig jonge Disney-verfilming uit
1967. Maar Disney heeft, zoals dat altijd bij zijn verfilmingen van klassiekers
het geval is, stevig gesleuteld aan het verhaal en de karakters om een
commercieel aantrekkelijke, geromantiseerde film te maken.
Daan Remmerts de Vries
schreef nu een vlot leesbare adaptatie voor kinderen zonder af te doen aan Kiplings
werk. Ook hij hervertelt de drie bekende
Mowgli-verhalen, waarin hij het gebeuren, de karakters en de geest van het
verhaal behoudt, maar met de tekst is de schrijver vrij omgegaan. Hij vertelt een
dynamisch, avontuurlijk verhaal met veel humor, maar windt geen doekjes om de
hardheid van het jungleleven. Zijn verhaal steunt sterk op dialogen en Mowgli maakt
een herkenbaar groeiproces door. Hij is een pittig, eigengereid kereltje – ‘dat
kale blufferje’ noemt Shere Khan hem --, dat soms harde lessen te leren heeft en
niet altijd onder de indruk is van wat dat zijn leermeesters kost. Het boek
staat bol van de geanimeerde passages, zoals die waar dat Mowgli van het
apenvolk gered moet worden, en Baloe en Baghera hem ‘streng’ straffen voor zijn
onbesuisde gedrag:
‘Mowgli zette zich schrap. Hij kreeg een wollig tikje tegen een wang.
‘Ziezo’ zei de panter. ‘En dat je het nooit meer doet!’
‘Inderdaad!’ zei Baloe. ‘Eh… hm… Was dat alles Baggie?’
‘Het
deed héél erg pijn!’ zei Mowgli gauw. Hij greep naar zijn hoofd.
‘Oooo…
Ik ben zó hard geslagen! Ik weet helemaal niet meer waar ik ben! Of wie ik ben!
Oooo!’
Giechelend stapte hij voor de beer en panter uit.’
Remmerts de Vries’
taal is visueel en accuraat, er is weinig nood aan beschrijving. Hij laat de
bespiegelingen die Kiplings tekst kenmerken, achterwege maar houdt de geest van
het verhaal intact: Mowgli is een kind van twee werelden dat noch in de jungle,
noch bij de mensen thuis is. Geregeld laat hij die dualiteit even opwellen:
‘Tranen,’ zei Baghera. ‘Iets wat alleen mensen doen, ventje’, zonder ooit de
vaart uit de vertelling te halen. Van lieverlee wijst de schrijver zo op de
innerlijke spanning bij Mowgli, die op het einde van het boek tot uitbarsting komt
in het gevecht van de wolven met een horde wilde honden. In een rauwe, intense
passage verliest en hervindt Mowgli zichzelf:
‘Mowgli vergat; hij vergat dat
hij een mens was, hij vergat dat hij een wolf was, hij veranderde in een
stekende, springende, kruipende, moordende, bloeddorstige woesteling; hij
hoorde iemand krijsen, vlakbij, schor en monsterlijk. Hij besefte niet dat hij
het zelf was.
Uiteindelijk, na meerdere rauwe, schrijnend
schimmige uren, werd het stil. Het eerste grauwe daglicht vond een dode rivier.
Overal dobberden de lijken van honden.
[…]
De oude
Akela […] was in de strijd gestorven, schokkend, stuiptrekkend in Mowgli’s
armen: hier, in de laatste ademteugen van de zieltogende witte wolf, had de
jongen zichzelf teruggevonden…’
Mark Janssen schildert
in zijn losse, wat roerige stijl een weelderige jungle, en zet een paar
indrukwekkende dierenportretten neer. Vooral de prenten van Shere Khan zijn
prachtig, bijvoorbeeld die waarop de tijger, die zopas een mens gedood heeft, een
krachtmeting aangaat met Mowgli. Het bloed van zijn kill kleurt de rivier, de
rode kringen in het water mengen zich met de weerspiegeling van de
tijgerstrepen. Shere Khan tracht Mowgli in de ogen te kijken, maar moet de blik
al snel afwenden (‘Rotjong. Nog te stom om bang voor me te zijn…’). Ook de oude
olifant Hathi is indrukwekkend uitgebeeld, hij is een en al kollossale élégance
in de maanverlichte blauwe nacht. Maar regelmatig zit er te veel nonchalance in
de prenten, zijn de figuren te snel wat houterig neergezet. De apen
bijvoorbeeld en vaak ook de wolven. En vooral spijtig is dat Mowgli zo eendimensionaal,
zo popperig aandoet.
Maar alles bij elkaar genomen is
deze bewerking zeer welgekomen. Ze bewijst Kipling eer en brengt zijn
Mowgli-verhalen op een overtuigende manier bij een nieuw publiek.
Rudyard Kipling, Daan
Remmerts de Vries, Mark Janssen: Het jungleboek, Volt, Amsterdam 2020, 136 p.
ISBN 9789021423418. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan