6+ - In 2019
herdacht Armenië de honderdvijftigste geboortedag van schrijver Hovhannes
Toemanjan (1869-1923). Hij wordt beschouwd als de grondlegger van de Armeense
literatuur en wordt eerbiedig ‘Dichter aller Armeniërs’ genoemd omdat hij op de
barricades stond voor de Armeense vluchtelingen ten tijde van de tragedie in
het Ottomaanse rijk. De UNESCO voegde deze herdenking toe aan de lijst met
belangrijke culturele herdenkingen van 2019. Als onderdeel van deze
herdenkingsplechtigheden vertaalde Anna Maria Mattaar, met de steun van het ministerie
van Cultuur van de Republiek Armenië, deze bundel met vijfentwintig sprookjes
en volksverhalen van Toemanjan naar het Nederlands.
Een aantal van deze sprookjes
zullen ongetwijfeld bekend in de oren klinken. De gelijkenissen met bepaalde Grimm-sprookjes
zijn immers opvallend. Zo doet ‘Broertje lam’ denken aan ‘Broertje en zusje’. Broertje
verandert hier echter in een lam in plaats van een reekalfje. Hier komt
Toemajans voorliefde voor rijmen bovendien mooi tot uiting want hij schreef dit
verhaal volledig op rijm.‘ Het geitje’ lijkt een sobere versie van ‘De wolf en
de zeven geitjes’. Moeder geit heeft nu één kleintje en de wolf probeert
slechts één keer tevergeefs binnen te dringen. Het hoofdpersonage uit ‘De
dappere Nazaar’ is eigenlijk een angsthaas, die door een opeenstapeling van
toevalligheden en verkeerde interpretaties als een held wordt beschouwd. Wie
zijn lotgevallen leest, herinnert zich meteen ‘Het dappere snijdertje’. ‘Koning
Tremel’ vertoont een duidelijke parallel met ‘de gelaarsde kat’ (Charles
Perrault). De rol van de ijdele kat wordt dit keer gespeeld door een sluwe vos die
zijn meester, een arme molenaar, bij de koning introduceert als koning Tremel.
Toemanjan verweeft soms bijzonder gruwelijke beelden in
zijn verhalen. Zo lezen we in ‘Het meisje zonder armen’ hoe een jaloerse vrouw
haar eigen baby in de wieg doodsteekt en het bebloede mes in de schortzak van
haar beeldschone en door iedereen geliefde schoonzus verstopt. En de gruwel
gaat nog verder: het arme meisje wordt onterecht veroordeeld en haar armen
worden afgehakt.
Regelmatig wordt er een wijze levensles meegegeven. Een mooi voorbeeld
hiervan is ‘De kruik vol goud’. Twee doodeerlijke boeren vinden op hun land een
kruik gevuld met goud. Wanneer ze dit melden aan de koning, wil hij die kruik
meteen opeisen. Maar hij ziet in de bewuste kruik enkel slangen en uiteindelijk
mogen de boeren over de kruik beschikken. Toemanjan, die ervan houdt om af en
toe een persoonlijke noot toe te voegen, doet er nog een schepje bovenop en
besluit met een vermanend vingertje: ‘Moge het jullie goed gaan, en moge het
die hebberige koning slecht vergaan’.
Maar niet elk verhaal is even
makkelijk te interpreteren. Zo vertelt de ik-persoon in ‘Het jokkende jagertje’
bijvoorbeeld: ‘Ineens, wel heb ik ooit, zagen we dat in dat waterloze meer drie
witte eenden zwommen, die aan het gillen waren. Twee waren er dood, en één leefde
niet meer’. Het is eigenlijk één lange opsomming van bizarre leugens. En wat te
denken van ‘Het vogeltje’? Het diertje onderneemt een ingenieuze ruiltocht,
maar het verhaal eindigt bruusk wanneer het plots een saz, een snaarinstrument,
te pakken krijgt en dan maar troubadour wordt. Bij zulke verhalen blijf je met
een onbestemd gevoel achter.
Her en der vinden we in de tekst vreemde, bijna plechtige
aansprekingen, zoals ‘Peetvader Vos’, ‘Broeder Bijl’ of ‘Petemoei’. Ook het
gebruik van minder courante woorden is opvallend. Menig lezer zal zich bijvoorbeeld
afvragen wat een vaars, een juk land, een karavanserai of een poed olie
is. Toemanjan laat bovendien duidelijk zien dat hij de zoon van de dorpspastoor
is. In de tekst zijn regelmatig kleine verwijzingen naar God verweven zoals
‘God zij met je’ of ‘moge God het verhoeden’. Al deze details maken dat de
tekst vaak wat stroef leest en een tikkeltje ouderwets aanvoelt.
De typische
tekeningen van Harmen van Straaten, in fijne zwarte lijnen en geschilderd in
frisse kleuren, geven het geheel een hedendaags en humoristisch tintje. Van
Straatens lijnvoering is zo dun dat de lezer geprikkeld wordt om zijn
illustraties extra aandachtig te bekijken en wie dit doet, zal heel wat emoties
op de gezichten ontdekken. Zo is er bij voorbeeld de tekening van Nazaar, die
op zijn ezel op avontuur vertrekt. Zijn ogen zijn groot opengesperd van angst,
terwijl zijn onverzorgde snor futloos naar beneden hangt. Zijn oosterse, rode
hoedje geeft hem iets clownesk en tegelijkertijd doet zijn wit, lang gewaad
denken aan een veroordeelde die naar het schavot wordt geleid. De ogen van de
grijze ezel zijn al even groot van angst. Zelfs zijn nekharen en drie
staartharen staan rechtop. Een grappig detail is dat zijn miezerige staart zo lijkt
op een gevaarlijke hooivork. De enorme roze snuit en de open hangende bek met
onregelmatige tanden maken dat het dier er ook nog dom en een tikkeltje lui uit
ziet. Het beeld van twee typische antihelden.
Dit is zeker niet het meest
toegankelijke sprookjesboek. Toch hebben Anna Maria Mattaar en Harmen van
Straaten op een mooie manier hun krachten gebundeld om dit kostbaar stukje
Armeense literatuur te introduceren in het Nederlands taalgebied.
Hovhannes Toemanjan,
Harmen van Straaten (ill.): Het vogeltje en andere Armeense sprookjes,
Rubinstein, Amsterdam 2019, 149 p. : ill. ISBN 9789047627081. Vertaald door
Anna Maria Mattaar. Distributie Pelckmans Uitgevers
deze pagina printen of opslaan