Voor het werk dat verricht moet worden ten huize van Harold en
Clara is een hulp ingeschakeld die – Clara weet het niet precies – ergens uit
Burkina Fasso of enig ander Afrikaans land afkomstig is. Clara heeft voor haar
de naam ‘Rose’ bedacht. In twee breed uitgewerkte hoofdstukken, die aanvangen
met een nul-deel, doet Clara het relaas van de verstoorde relatie met haar
werkster. ‘Ik wil vertrouwen op mijn intuïtie. En intuïtief opende ik
onmiddellijk mijn hart voor Rose, voor haar haren, haar slippers bij de deur,
haar snelle manier van lopen’: zo kijkt Clara terug op de tijd toen alles nog
kon, dit tegen de opmerkingen in die van meerdere kanten uit worden aangereikt
als het gaat om het vertrouwen dat ze stelt in Rose.
‘Ik weet niets van Rose, maar
vermoed drama’s. Ik ben blij dat ik dit voor haar kan doen. Ik ben de
toegewijde schatbewaarder.’: Clara is bereid het geld dat Rose toekomt in een
envelop te bewaren tot zij het echt nodig zou hebben. Volgens haar zoon Cosmo
is dat vragen om problemen, maar tot een echt gesprek komt het niet, ‘we zijn
een eilandenrijk, we zijn een gezin.’ Ook binnen haar vriendenkring wordt het
onderwerp gemeden, ‘ik hou er niet van als vrouwen iets in elkaar proberen te
herkennen. Ik kan er ook niet tegen als etenswaren elkaar raken op een bord.’
Via een
verfijnd uitgewerkte beeldspraak, binnen haar relaas van de hak op de tak
springend in de tijd, tekent Marja Pruis de gemoedsstemming van haar
hoofdpersonage Clara uit, hoe die met zichzelf in het reine wil komen als het
erom gaat gebruik te maken van de diensten van een ander: ‘Het is een stoet van
werksters die ik aan me voorbij heb laten trekken, veel voor iemand die nog
steeds niet goed weet hoe ze dekking moet zoeken als er hier iemand binnenkomt
die tegen betaling iets doet waarvoor ze zelf kennelijk geen tijd wil
vrijmaken. Mijn hele lichaam komt in een verontschuldigende kramp terecht, ik
koop bloemen, bedenk offerandes.’
Veel, zo niet alles komt in een stroomversnelling terecht als
wordt ingebroken bij haar thuis en de envelop met het geld van Rose en haar
portemonnee verdwenen zijn. Was Rose, bewust of niet, de tipgever? Clara kan
niet anders dan haar ontslaan, maar de vragen blijven. Voor Cosmo is de zaak
overduidelijk, ‘hoe hij over haar spreekt, klinkt het alsof ze een
georganiseerde bende achter zich heeft.’ Dat Clara haar versie neerschrijft,
inspireert Marja Pruis tot een aantal beklijvende ideeën over het schrijven:
‘Een verhaal
wordt anders naarmate het vaker wordt verteld. Dit verhaal wordt in ieder geval
anders. Ik probeer het zo precies mogelijk te beschrijven, en kom er eens te meer achter dat schrijven vertekent.’
Klaarheid komt
er tot op zekere hoogte als Clara samen met haar man Harold Rose gaat opzoeken.
De aanzet meteen voor het derde hoofdstuk in de roman, waarin middels het
steeds weer herhaalde ‘wat je moet weten over je werkster’ het levensverhaal
van Rose, die met haar echte naam Bibata heet, wordt verteld: het is het
verhaal van een vluchteling(e) zoals het maar al te vaak kan worden aangehoord,
‘dat er altijd hoop is dat het beter kan worden, en dat hopen gelijkstaat aan
weggaan.’
Mooi
en betekenisvol is hier de manier waarop Pruis haar verhaal cyclisch maakt: op
de openingsbladzijde noteert Clara: ‘Schrijven vanuit geluk, niet vanuit
verlangen, ik denk dat dat het moeilijkste is, maar ook wat me te doen staat’,
en dan de bedenking van Rose: ‘Dat ze denkt vanuit geluk, niet vanuit
verlangen.’
Huiswerk
is een roman waarin Marja Pruis zichzelf en de lezer een spiegel voorhoudt als
het gaat om de manier de westerse mens denkt over en omgaat met de
machtsverhouding die hoe dan ook komt meespelen in de relatie tussen rijk en
arm, tussen de bevoorrechte blanke gemeenschap en de ‘vreemden’ die tot een
bestaan in de marge worden veroordeeld. Confronterend is het geheel alleszins.
Marja Pruis: Huiswerk, Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 2023,
214 p. ISBN 9789038809250. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan