Vertaald proza

BOEKEN NR. 6, JUNI 2024

Mahmoud Jouda: Een tuin voor verloren benen

door Ludo Abicht

De meeste woordenboeken definiëren ‘grotesk’ als ‘buitenissig, belachelijk, overdreven, bespottelijk’ enzovoort. Dat is ook de betekenis die wij vanop de middelbare school en later terecht meegekregen hebben. Af en toe was er een leraar of lerares die naar de les kwam met foto’s van gewonde slachtoffers van bombardementen, met afgrijselijke verminkingen die soldaten of burgers tijdens de twee wereldoorlogen hadden opgelopen en die hen zo afzichtelijk maakten dat men die foto’s alleen in gespecialiseerde vaktijdschriften kon vinden. Ik kreeg hetzelfde gevoel bij het lezen van deze roman: kan, of mag men de rauwe realiteit zo realistisch weergeven dat er nog weinig artistiek genot overblijft? In Draussen vor der Tür, het stuk van en over de naar huis teruggekeerde doodzieke soldaat Wolfgang Borchert (1946), staat een merkwaardige dialoog over ‘realisme’. De hippe theaterdirecteur wil ‘ongefilterd realisme’, maar als blijkt dat dit manuscript net dàt doet, begint hij over het verschil tussen ‘kunst’ en ‘de alledaagse realiteit’, en je mag één keer raden wat hij verkiest.  

Deze roman gaat over de periode van de protestbetogingen aan de grens van Gaza, die door het Israëlische leger met scherp beschoten werden, met het gevolg dat er nog dagen nadien verspreide lichaamsdelen op het veld lagen. Een paar jongens vonden dat ze deze lichaamsdelen van hun kameraden moesten begraven, en één ervan komt op het idee, al die stukken van mensen dan maar in een speciale tuin te begraven, waar de honden niet aan kunnen. Vandaar de enigszins mysterieuze titel van het boek. Het merkwaardige is, dat de groteske en schokkende scenes helemaal geen literatuur zijn, maar een bijna fotografische weergave van de werkelijkheid in Gaza gisteren en vandaag. Wie daaraan twijfelt, moet maar eens een uur lang blijven kijken naar ouders die de lichaamsdelen van hun kinderen uit de puinen trachten te halen. Hoeft het voor de volledigheid gezegd worden, dat op zijn minste een derde van de meer dan 40.000 slachtoffers gewoon te klein waren om ook maar één pistool of machinegeweer te kunnen dragen, hoewel het leger, dat nu al meer dan zeven maanden ononderbroken aan het bombarderen is, het lef heeft hen allemaal als HAMAS terroristen te beschrijven die deze slachtpartij zelf gezocht hebben?
 
Ik vraag me af, wat een literaire verwoording van deze tragedies daar nog aan toevoegen kan. Ik denk dat een paar van de vele passages uit deze ‘roman’ volstaan om de lezer ervan te overtuigen dat een artistieke bewerking van deze werkelijkheid zoveel zwakker zou zijn dan de bijna klinische manier, waarop de auteur het gedaan heeft. Hier volgen een paar voorbeelden.
 
Een kortstondige pauze tussen de gruwel in: over de ondanks alles ontluikende liefde tussen een vriend en een vriendin van de verteller:
 
‘Oorlog en liefde raakten elkaar in één verhaal, opgehangen aan één muur. Ergens in een achterafstraatje bloeide de liefde op en een paar meter verder ontbrandde de oorlog. Ze zeggen wel dat als de korte oorlog van de mannen ophoudt, de eindeloze oorlog van de vrouwen pas begint. Een oorlog die ik in de ogen van Sara en Nahid had zien vlammen.’
 
Blz. 132:
 
Met die kreet: ‘Ga terug naar jullie huizen,’ had de soldaat woorden gegeven aan het recht dat de Israëliërs met kogels en leugens probeerden te doden, maar dat nog steeds leefde. ‘Ga terug naar jullie huizen,’ had hij geroepen, waarop de mensen van alle kanten waren toegestroomd. Ze wilden terug naar hun echte huizen, niet naar de vluchtelingenkampen waar ze al meer dan zeventig jaar woonden. Op dat moment corrigeerde de soldaat zijn woorden door de demonstranten in de benen te schieten.
Met stijgende woede hoorde ik het verhaal van de jongen aan.
‘Ga maar terug naar het prikkeldraad om daar te sterven, wat moet ik met je nu je nog maar één been hebt,’ heeft ze tegen me gezegd. Ik heb me met haar verloofd toen mijn lichaam nog compleet was, dan moet ik ook compleet terugkomen. Ik ga terug. Ik blijf net zolang bij het hek rondlopen tot ik óf mijn been vind óf sterf.’
 
Blz. 152:
 
‘Morgenochtend gaan ze mijn been afzetten. Dat heeft de dokter me vanochtend laten weten. Alle operaties om mijn zenuwen aan elkaar te hechten zijn mislukt en mijn been is gaan rotten. Ik wilde nog één keer, voor het laatst, op twee benen lopen. Daarom heb ik je gebeld. Ik wilde dat je met me meeging op deze “laatste reis van het been”. Voortaan ben jij mijn substituutbeen. Vrienden zijn de benen van hun vrienden. Beloof me dat je altijd mijn been zult zijn.’
 
Of hoe hyperrealisme literatuur wordt en literatuur je kotsmisselijk maakt.
 
Mahmoud Jouda: Een tuin voor verloren benen, Jurgen Maas, Amsterdam 2024, 192 p, ISBN 978908338811213. Distributie EPO 

deze pagina printen of opslaan



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri