Leo Vroman is weliswaar afgelopen jaar overleden – hij bereikte de
gezegende leeftijd van 98 jaar -, maar zijn eigen stem is daarmee niet tot zwijgen
gebracht. Integendeel, de dichter is tot aan het eind blijven schrijven en, wat
sterker is, zijn laatste werk is bij momenten even indringend en even virtuoos
als zijn meest klassieke verzen. De jongste jaren was zijn werk echter vooral
bekend bij een kring van fijnproevers, ook al kreeg hij nog de VSB-prijs in
1996 en de prijs voor poëzie van de KANTL in 2010. Gelukkig is er nu voor het
grote publiek een uitstekende bloemlezing van zeventig jaar dichterschap
beschikbaar, in een stijlvolle vormgeving en tegen een schappelijke prijs.
Samensteller
Mirjam van Hengel, die zich al eerder met Vromans literaire erfenis inliet (met
een mooi boek over de liefde van Leo en Tineke in oorlogstijd), heeft daartoe
uit alle bundels enkele gedichten geselecteerd. Dat zij vooral het recentere
werk voor het voetlicht brengt, is niet zo verrassend. Na het bejubelde Psalmen en andere gedichten (1995),
waarin een indrukwekkende reeks aanroepingen van het ‘Systeem’ als de nieuwe
God is opgenomen, volgde immers een fraaie reeks dichtbundels. Op zijn oude dag
was de dichter meer dan ooit in de ban van de poëtische muze. Veel van die
poëzie is retrospectief, maar op een milde manier: de melancholische toon is
altijd gedempt en relativering neemt steevast de bovenhand. Dat de gelouterde
dichter daarbij ook zijn nakende einde en zijn (lichamelijke) kwetsbaarheid
nooit ontziet, maakt deze teksten daarenboven tot een bijzonder waardevolle
getuigenis. In die zin gaat het duidelijk om autobiografische gedichten,
gelardeerd met allerlei persoonlijke herinneringen, maar tegelijk bestemd voor
een breed lezerspubliek: het meest eigene wordt getransformeerd tot een soort
van algemene waarheid, doorgaans erg precies verwoord. Vroman is inderdaad
altijd al de dichter geweest van treffende aforismen. Versregels lijken mij in
dit oeuvre zelfs van groter belang dan integrale gedichten. Het verhaal
situeert zich als het ware rond die poëtische kern.
Daarnaast komt in dit boek
echter uitvoerig ook de lange eerdere carrière van Vroman aan bod. De dichter
startte nogal traditioneel, vlak na de Tweede Wereldoorlog niet zo
uitzonderlijk, maar tegelijk viel meteen op hoe hij een sterk spreektalige toon
hanteerde. Het klassieke pathos en de typische hooggestemde idiomen zijn slechts
sporadisch in zijn werk terug te vinden, en veelal zorgen ze voor een ironisch
effect. Na enkele jaren werd Vromans werk geassocieerd met dat van de
experimentele Vijftigers, ook al maakte hij nooit deel uit van de voorhoede van
die revolutionaire groep. Vroman viel hier vooral op door zijn humor en zijn
fantasie. Legendarisch zijn bijvoorbeeld zijn ‘Fabels’, waarin een soort van
alternatieve zedenles wordt gegeven. Tegelijk echter heeft de dichter zich erg
filosofisch bezonnen over het lichaam en vooral over de poëzie zelf. Sommige
van zijn lange gedichten (zoals ‘Inleiding tot een leegte’ en ‘Over de
dichtkunst’) horen tot het meest belangwekkende wat door dichters over hun
eigen metier is geschreven.
Kortom, deze bloemlezing is in alle opzichten voorbeeldig:
literair-historisch verantwoord, verscheiden, met oog voor alle facetten van
Vromans dichterschap. Nu is het enkel nog hopen dat dit boek zijn weg vindt
naar een zo ruim mogelijk lezerspubliek, in afwachting van een wetenschappelijk
verantwoorde editie van het hele oeuvre.
Amsterdam : Querido 2015,
404 p. : ill. ISBN 9789021459127
deze pagina printen of opslaan