Het poëziedebuut
van Tjitske Jansen (1971), Het moest maar
eens gaan sneeuwen, was in 2003 meteen een schot in de roos. Voor de
opvolger, Koerikoeloem (2007), kreeg
de (podium)dichteres in 2009 de Anna Bijns Prijs. Ze heeft met haar werk
getoerd van Lowlands tot Behoud de Begeerte, wat haar naambekendheid uiteraard
een boost gaf. En nu is er Voor altijd
voor het laatst, waarin ze ook weer openhartig scènes uit haar leven
aaneenrijgt, maar dan in prozaschetsen. Rakelings scheren deze chronologische
snapshots langs de tragedie van het leven. Neem nu de kleuter Tjitske die zich
zorgen maakt over haar zitje aan het stuur van haar moeders fiets: ‘Op een dag
zou mijn moeder me nog net in dat stoeltje krijgen, tijdens het fietsen groeide
ik verder, en ze kreeg me er niet meer uit’. De kleuter wordt een schoolmeisje
dat een deel van haar jeugd in pleeggezinnen zal doorbrengen. Des te
opmerkelijker is het dat Voor altijd voor
het laatst aan haar moeder is opgedragen: ‘Voor mijn moeder. Je zult maar
de moeder van Tjitske Jansen zijn’.
Ze
snapte niet dat anderen konden denken dat ze het een troostrijk vooruitzicht
zou vinden om snel over haar verdriet heen te komen na de breuk met haar eerste
grote liefde. ‘Zolang je iemand mist, is hij nog bij je’, was het gevoel dat ze
zelf koesterde. Er volgt een tweede grote liefde. Dit neemt niet weg dat de
schrijfster het leven blijft ervaren als een doornig pad. Op de haar typisch
laconieke manier vertelt ze over de groepstherapie die ze volgde bij een uit
zijn ambt ontzegde psychiater: eerst bestonden de sessies uit ‘tuintherapie’,
maar toen de man ging verhuizen werd er overgeschakeld op
‘helpen-met-inpakken-en-opruimentherapie’.
Na onenigheid met haar broer
over de boeken die hun vader heeft nagelaten, besluit ze zich niet langer druk
te maken om materiële dingen. Die weg van onthechting brengt haar uiteindelijk
naar een boeddhistisch centrum in Schotland. Met de hulp van meditatie hoopt ze
er de noodlottige patronen in haar leven te doorbreken. Tekenend is hoe ze
daarmee komaf maakt met de conclusie: ‘Ik las dat boeddhisten het leven zien
als een lijdensweg. Ik las dat boeddhistische monniken om vier uur ’s morgens
opstaan. Het leven zien als een lijdensweg en om vier uur ’s morgens opstaan,
vond ik een onlogische combinatie’.
In haar sfeervolle boek is de
eenzaamheid een veelkoppig monster dat Tjitske Jansen tegen de achtergrond van
de voortschrijdende tijd telkens weer het hoofd biedt. Haar rake
gevoelsindrukken worden door haar bedrieglijk eenvoudige taal en haar talent
voor (zelf)relativering onmiskenbaar verdiept.
Amsterdam : Querido 2015, 113 p.
ISBN 9789021457642
deze pagina printen of opslaan