‘First you take a drink, then the drink takes a drink, then the drink takes
you.’ F. Scott Fitzgerald
De relatie tussen
literatuur en alcohol is van alle tijden en alle plaatsen, maar binnen de
Amerikaanse literatuur neemt ze toch een speciale plaats in het leven en werk
van vele twintigste-eeuwse schrijvers in. Met enige zin voor overdrijving zou
je kunnen stellen dat het bedwelmende proza van de moderne Amerikaanse literatuur
omhooggestuwd werd door de alcoholconsumptie van zijn schrijvers. Vijf van de
Amerikaanse Nobelprijswinnaars voor literatuur (Sinclair Lewis, Ernest
Hemingway, William Faulkner, Eugene O’Neill en John Steinbeck) staan te boek
als alcoholisten. De lijst van collega-schrijvers/drinkers is haast
onuitputtelijk, wat maakte dat Sinclair Lewis iedereen uitdaagde om vijf
Amerikaanse auteurs sinds Edgar Allan Poe te noemen die niet aan de gevolgen
van alcoholisme overleden waren. Het gegeven stond in contrast met de nuchtere
kopstukken van de negentiende-eeuwse Amerikaanse literatuur, waarbinnen de aan
alcohol en drugs verslaafde Poe de rol van het zwarte schaap kreeg toebedeeld.
De Amerikaanse samenleving was nochtans in de negentiende
eeuw al rijkelijk van (goedkope) alcohol doordrongen. Maar de introductie van
de Prohibition maakte van het verguisde demonische drinken een politiek
statement, een gesofisticeerde en avontuurlijke manier om je tegen het
establishment te verzetten. Heel wat toonaangevende Amerikaanse schrijvers van
de eerste helft van de twintigste eeuw groeiden bovendien op in een periode
waarin je als woordkunstenaar gemakkelijker in de armen van de drank gedreven
werd, en vormden zo een rolmodel voor de volgende literaire generaties en het
wijd verspreide beeld van de drinkende schrijver. De invloed van schrijvers onderling
was groot. Ze waren elkaars vriend en bondgenoot, elkaars mentor, student en
inspiratiebron. Het concept van drinking
buddies die elkaars glas letterlijk of figuurlijk bijvullen, is een
constante in de biografie van heel wat schrijvers. In die zin kan je heel wat
clusters van schrijvers ontdekken die alcoholisch-literair met elkaar in
verband staan.
Vele van die rolmodellen als
Sherwood Anderson, William Faulkner, Ernest Hemingway, John Steinbeck, Thomas
Wolfe en Scott Fitzgerald werden geassocieerd met de zogenaame ‘Lost
Generation’ (cf. Gertrude Stein): een generatie die voortkwam uit de
ontgoochelingen van de Eerste Wereldoorlog en worstelde met een moreel verlies
en een leven zonder zingeving waarvan de onbeduidendheid het geloof in de
progressieve mensheid ondermijnde en het hedonisme (alcohol incluis)
cultiveerde. Daarbij werd drank verheven tot een essentieel onderdeel van het
creatieve schrijfproces, waarvan het verkeerdelijk aan Hemingway toegeschreven
‘write drunk, edit sober’ het credo was. Goede schrijvers dronken nu eenmaal,
het werd van hen verwacht. Pas in de tweede helft van de voorbije eeuw werd de
mythe van alcohol en schrijven doorbroken en groeide het inzicht dat alcohol op
termijn het schrijfvermogen eerder de grond inboort dan verheft.
Echo Spring
De Britse Olivia Laing heeft van de combinatie van reisliteratuur en
schrijvers/kunstenaars haar keurmerk gemaakt. In Naar de rivier, een reis onder het oppervlak (2011), volgde ze de
loop van de Britse rivier Ouse die het werk en leven van Virginia Woolf
inspireerde. Nu gaat ze de Amerikaanse toer op met Het uitstapje naar Echo Spring : Waarom schrijvers drinken, waarin
ze zes alcoholische Amerikaanse auteurs volgt in hun geografische omzwervingen:
F. Scott Fitzgerald, Ernest Hemingway, Tennessee Williams, John Cheever, John
Berryman en Raymond Carver. Ze is minder geïnteresseerd in de tall tales van de schrijvers dan wel in
het doorgronden van de omstandigheden die hen tot de fles veroordeelden. Die
interesse vloeit voort uit haar persoonlijke ervaringen als kind van een drankzuchtige
moeder. Omdat die ervaring te pijnlijk blijft, koos ze ervoor om enkel mannelijke
drinkers te volgen (wel draagt ze het boek op aan haar moeder). Het gaat om
auteurs die ze persoonlijk graag leest en die in hun werk een gevoel van plaats
en landschap evoceren die aan haar reisverhaal bijdragen. Daarbij heeft ze
extra aandacht voor de ouder-kindrelatie van deze schrijvers om hun drankzucht
te doorgronden. Zo hadden de meeste (effectief of in perceptie) een dominante
moeder en een zwakke vader, hadden ze te kampen met zelfhaat en tekortkomingen
en stond hun seksualiteit in het teken van conflict en teleurstellingen: een
explosieve Freudiaanse cocktail bij uitstek. De meeste overleden op middelbare
leeftijd als gevolg van zelfmoord of de gevolgen van drankmisbruik. Allemaal
hebben ze, halfslachtig of serieus, wel eens getracht de fles opzij te
schuiven, maar uiteindelijk slaagden er maar twee (Cheever en Carver) van de
zes in om op late leeftijd geheelonthouder te blijven.
Op zich is alcoholverslaving
niets uitzonderlijk, maar Laing is gefascineerd door het feit dat deze mensen
unieke literaire creaties voortgebracht hebben die zwaar wegen op de
geschiedenis van de Amerikaanse literatuur. Maar net zo goed kun je speculeren
over wat verloren is gegaan aan potentiële literatuur door het vernietigende
effect van alcohol en drugs. Aan de nuchtere kant van het literaire firmament
staan bijvoorbeeld schrijvers als John Updike en Philip Roth, die in
vergelijking met veel drinkende collega’s een tweede, derde en zelfs vierde
schrijverscarrière gelanceerd hebben. Een niet altijd voor de hand liggende
keuze omdat Updike naar eigen zeggen ook opgegroeid was met de notie dat
schrijvers nu eenmaal drinken, en dat je moest drinken om een goede schrijver
je kunnen zijn…
Vroegere visies
Het is niet de eerste keer dat de
relaties tussen schrijvers en alcohol onder de loep genomen werd. In The
Thirsty Muse: Alcohol and the American Writer (1989) focuste Tom Dardiss op
vier schrijvers (William Faulkner, Scott Fitzgerald, Ernest Hemingway en Eugene
O'Neill) die op basis van genetische afkomst en milieu gedoemd waren om aan
drank ten onder te gaan. Enkel O’Neill wist uiteindelijk de alcohol af te
zweren om een tweede schrijfcarrière te lanceren. Donald Goodwin in Alcohol and the writer (1988) vond bij
een internationale groep schrijvers (Edgar Allan Poe, Scott Fitzgerald, Ernest
Hemingway, John Steinbeck, William Faulkner, Eugene O'Neill, Georges Simenon en
Malcolm Lowry) een theoretisch biologisch knooppunt waar het creatieve
schrijfproces, schizofrenie en alcoholisme samenkomen: ‘Creative writing
requires a rich fantasy life; loners have rich fantasy lives -the ultimate
loner is the schizophrenic who lives in a prison of fantasy. Alcohol promotes fantasy’.
Het is soms moeilijk vast te stellen in welke mate er sprake
is van regelmatig drinken, veel drinken, alcoholmisbruik of alcoholisme.
Sommige zaken worden verzwegen, aangedikt of over gelogen ‘the best writers are
liars’. Soms versmelten leven en werk op basis van geruchten en
veronderstellingen. In het geval van Steinbeck analyseerde Goodwin een
biografie over Steinbeck om de symptomen van alcoholisme op te sporen. Het
lijkt dan ook veiliger om in deze bijdrage over alcoholisme een breed scala van
drankmisbruik te situeren. Hoewel de conclusies van Goodwin gedateerd lijken,
valt het op dat Olivia Laing eenzaamheid en creativiteit/kunst als uitgangspunt
neemt voor haar nieuwe boek The Lonely
City: Adventures in the Art of Being Alone (vert. De eenzame stad : over de kunst van het alleen-zijn) dat in april
2016 gaat verschijnen.
Olivia Laing: Het
uitstapje naar Echo Spring : Waarom schrijvers drinken, Amsterdam : De
Bezige Bij, 2014, 332 p. : ill. Vert. van: The trip to Echo Spring : why writers drink door
Laura Van Campenhout. ISBN 9789023476894
deze pagina printen of opslaan