Op 1 september 1939 begint Astrid Lindgren, een moeder van 32 met twee jonge kinderen uit Stockholm, een dagboek. ‘O!’ schrijft ze, ‘Vandaag is de oorlog begonnen.’ Tot oudejaarsavond 1945 zal ze de oorlog bijhouden. Dan is het eindelijk weer vrede. Avondenlang is ze in de weer. Ze noteert niet alleen, maar knipt en plakt ook berichten uit kranten en tijdschriften in haar schrift. Eén schriftje zal uiteindelijk een stapel van zeventien worden. Een uit zijn voegen barstend dagboek vol verslagen en gedachten. Ze schrijft hoe nagenoeg de
hele wereld zich geleidelijk aan in het ongeluk stort. Behalve Zweden dan
misschien, dat hoog en droog en min of meer neutraal van op de rand toekijkt.
En ze schrijft hoe dat is, hoog en droog aan die rand staan, terwijl je buik
‘tonnetjerond’ gegeten is.
Dat Astrid Lindgren een grote is, wist ik. Maar met haast
elke zin in dit oorlogsdagboek, weet ik het opnieuw.
‘Over precies een week is het kerstavond, en gisteren is er uit
Vimmerby een mand gekomen met ham, rollade, varkenslever, schouderstuk van een
varken e.d. zodat we met Kerstmis niet van de honger zullen omkomen vanwege de
stakingen bij de slachterijen.’ (17 december 1944)
Tijdens de oorlogsjaren sturen de
ouders van Astrid Lindgren geregeld een volle mand eten naar Stockholm. Hun
lekkernijen zijn geen luxe in een voorraadkast die vooral gevuld wordt met
rantsoenbonnen en onzekerheid.
In zo’n mand zal Astrid Lindgren haar oorlogsdagboek
bewaren. Zeventig jaar lang liggen ze in haar appartement in Stockholm. Niet
dat ze geheim zijn. ‘De familie heeft altijd van de dagboeken geweten, en
altijd gedacht dat méér mensen ze zouden moeten lezen. Maar het hele dagboek
was met al zijn knipsels zo vreselijk omvangrijk, dat dat gewoon onmogelijk
leek,’ zegt dochter Karin Nyman in The
Guardian (http://www.theguardian.com/books/2015/may/13/astrid-lindgren-second-world-war-diaries).
Uiteindelijk besluiten ze de meeste knipsels buiten beschouwing te laten. ‘Haar
eigen notities waren interessant genoeg om te publiceren, ze vertellen een
coherent verhaal.’ Dan nog duurt het twee jaar om van zeventien handgeschreven
en volgeplakte notitieboekjes één oorlogsdagboek te maken. Eentje met
privéfoto’s uit de oorlogsjaren en alsnog best veel reproducties van de
originele pagina’s. Die laatste zijn in de Nederlandse vertaling grotendeels weggelaten,
wegens niet noodzakelijk interessant voor Nederlandstalige lezers. Alles overnemen
én vertalen zou vast ook te duur zijn. En het zou afleiden van de kern van de
zaak: het verhaal dat Astrid Lindgren dag na dag en jaar na jaar van de oorlog
maakt.
2. ‘Een verzwakt Duitsland kan voor ons hier
in het Noorden maar één ding betekenen: dat we de Russen over ons heen krijgen.
En dan geloof ik dat ik liever mijn hele leven ‘Heil Hitler’ zeg dan dat we de
Russen over ons heen krijgen. Iets akeligers is waarschijnlijk niet
voorstelbaar.’ (18 juni 1940)
Is het niet curieus hoe bang een
jonge Zweedse vrouw was voor de Russen? Ik weet wel iets over de Tweede
Wereldoorlog, ik heb films gezien en boeken gelezen. Maar wat wist ik van de
bittere strijd die Finland in de winter van 1939 uitvocht tegen Rusland? Die
winteroorlog maakt een enorme indruk op Astrid Lindgren. Haar broer Gunnar, die
in de politiek zit en vaak in Finland komt, vertelt wel eens wat. En via via
hoort ze hoe de Russen huishouden in de Baltische staten. Ze houdt er een diepe
angst voor de Russen aan over. ‘Ja, God behoede ons voor de Russen,’ schrijft
ze keer en keer opnieuw. Dat lezen, is verrijkend. Ik bedenk hoe angstaanjagend
de veiligheid in Zweden geweest moet zijn, terwijl links en rechts van je ‘twee
dinosaurussen met elkaar in gevecht zijn’. En dat het best ellendig is te
beseffen dat de Noren je rauw lusten, omdat je land uit zogenaamde neutraliteit
Duitse transporten toelaat.
Astrid Lindgren staat erbij en kijkt ernaar. ‘Het is
allemaal één grote brij,’ schrijft ze op 22 juni 1941. Ze ziet die hele oorlog
groter, gevaarlijker, bedreigender en absurder worden. Maar ze blijft noteren.
Wie valt wie aan, wie schiet terug, waar is Hitler, hoe groot is de honger in
Frankrijk, en ‘iets wat Attu heet en in handen van de Japanners was, is
gevallen.’
Maar
nergens zegt ze waarom ze dit doet. In een interview in de jaren ’70 zegt ze
dat ze met haar dagboeken begon om ‘mijn geheugen op orde te houden en een
duidelijk beeld te krijgen van wat er in de wereld gebeurde en hoe dat ons
beïnvloedde.’ (Jens Andersen, Denna dagen, ett liv). En vertaalster Janny
Middelbeek-Oortgiesen herkent er de journaliste in Astrid Lindgren in:
http://www.vpro.nl/boeken/speel.RBX_VPRO_2742940.html. De Astrid Lindgren die
na de middelbare school een veelbelovend leerling-journalist was bij de
Vimmerbyse krant. Tot ze zwanger raakte, naar Stockholm verhuisde en
secretaresse werd.
<br
/> 3. ‘Ik wil gewoon ’s avonds naar
buiten om te fietsen en van al die bloemenpracht en al het groen en alle bloemengeur
en de helemaal fantastische avondhemel te genieten. De tijd der vervoering, ja,
ik ben echt in vervoering gebracht! We zijn Pinksteren begonnen met een
maaltijd bestaand uit radijsjes, hardgekookte eieren met ansjovis, asperges,
kalfskoteletten en mazariner. Het is onvoorstelbaar dat we opeens zo enorm ruim
in ons voedsel zitten; het is een fluitje van een cent om huisvrouw te zijn,
ofschoon natuurlijk wel duur. Verder heeft het Italiaanse eiland Pantellaria
gecapituleerd, na gruwelijk verwoestende bombardementen.’ (Zaterdag voor
Pinksteren 1943)
<br
/> Astrid Lindgren vult haar oorlogsverslaggeving aan met notities over haar
dagelijks leven. Ze schrijft hoe haar man Sture promotie maakt. Hoe haar zoon
Lars met iets te veel zwier door zijn schooljaren waait. Hoe haar dochter Karin
‘onvriendelijk en ongehoorzaam [is] en zich op alle mogelijke manieren
aanstelt’. Ze schrijft hoeveel kilo eieren ze inmaakt, welke cadeautjes de
kinderen voor hun verjaardag krijgen en hoe ze vakantie viert in Furusund.
Ze wou nagaan
hoe de oorlog hun eigen leven beïnvloedde, zei ze. Amper, zou je soms denken.
Ze moet haar fiets maar pakken en ze is weg voor een lekker tochtje. Wat steekt
die weelde schril af tegen de toestand waarin de rest van de wereld verkeert.
De radartjes van het Zweedse leven blijven als vanouds draaien. Zo lijkt het
toch. In werkelijkheid schuren en knarsen ze. ‘Het zou allemaal halleluja zijn,
als je die ongerustheid maar niet had,’ schrijft Astrid Lindgren als Karin
leert fietsen en zwemmen. Zelf is ze ongelooflijk dankbaar. En ze blijft het
mooie van het dagelijkse noteren. Ik denk dat dat eigen is aan haar, als mens
en als schrijfster. Misschien versterkte de oorlog dit. Want is iets dat onder
grote druk staat, iets dat je dreigt te verliezen, plots niet veel kostbaarder?
4.‘Het is trouwens eigenaardig om brieven te
lezen van mensen die vertellen hoe vrouwen en kinderen die ze persóónlijk
kennen, bij bomaanvallen zijn omgekomen. Zolang je er alleen maar over leest in
de krant is het als het ware net of je het niet hoeft te geloven, maar wanneer
je in een brief leest dat ‘de beide kinderen van Jacques bij de bezetting van
Luxemburg zijn omgekomen’ of iets dergelijks, dan wordt het opeens zo’n
angstaanjagende werkelijkheid. Arme mensheid; wanneer ik hun brieven lees, ben
ik verbijsterd dat er op deze trieste aardkloot voor zo veel ziekte en nood,
verdriet, werkloosheid, geldgebrek en vertwijfeling plaats is.’ (13 oktober
1940)
Nee,
vanzelf gaat dat niet, het goed hebben terwijl de wereld in brand staat. Haar
baan helpt daar niet bij. Half september 1940 begint Astrid Lindgren ‘aan mijn
geheime ‘mobilisatiewerk’, dat zo geheim is dat ik er hier niet eens over durf
te schrijven.’ Ze gaat aan de slag bij de Postcensuur, waar ze brieven leest
die uit Zweden vertrekken en die Zweden binnen komen, om er elke vorm van
verraad en loslippigheid uit te halen.
Ik denk niet dat dit dagboek
over de oorlogsfeiten gaat. Zelfs niet over hoe nu ook schoenen op de bon gaan
en Astrid Lindgren zich ‘wel voor mijn kop [kan] slaan dat ik voor Pasen geen
tijd gehad heb om Karins schoenen althans half te laten verzolen.’ Ik denk dat het
dagboek zijn betekenis haalt uit hoe Astrid Lindgren geniet van de zon op haar
gezicht en het feestje dat de eerste cantharellen zijn. Hoe ze reageert op het
droeve lot van Jacques en zijn kinderen. Of op de Noorse vrouw - ‘ik heb nog
nooit anderen met zulke dwaze bewerkingen horen aankomen’ - die beweert dat het
bezette Noorwegen nog nooit zo vrij geweest is. En hoe ze schrijft dat ‘het
gewoon niet anders [kan] of veel Duitsers zullen zich realiseren hoe
verschrikkelijk ze door hun Führer en andere leiders bij de neus genomen zijn’.
Het zit ‘m in
haar mededogen, in haar focus op het menselijke. Hier overschrijdt ze de banale
grenzen van tijd en ruimte. Ik geef nog een stukje. Niet voor de leukigheid,
maar omdat het zoveel jaren later en zoveel mijlen verder nog altijd kraters in
mijn ziel slaat:
‘Kan, kan, kán die oorlog niet gauw ophouden? Hoe
moet het anders met de toekomst voor wie jong zijn en drang naar de wereld
hebben? Een bloedige, akelige, verwoeste, vergaste en in alle opzichten
ellendige wereld erven, dat is hard.’ (12 mei 1942)
5. ‘Toen ik op bed lag, heb ik wat prullaria bij elkaar geschreven en
verstuurd, eerst naar Stockholms-Tidningen, die één causerie heeft gekocht en
drie teruggestuurd, daarna naar Dagens Nyheter, die beide causerieën die ik
gestuurd had heeft geretourneerd. Op de ene had Staffan Tjerneld een motivering
geschreven, die begon met ‘Het meisje kan schrijven, daar is geen twijfel over
mogelijk’, maar het was toch een beetje te wild en te weinig
werkelijkheidsgetrouw, haha!’ (22 mei 1942)
Madieke en de kinderen van
Bolderburen waren mijn spreekwoordelijke buurmeisjes en -jongens, vroeger, in
de jaren ‘80. Ik weet hoe klein Kruimel Leeuwenhart begint en hoe groot hij
wordt. Ik hou van Ronja. Halverwege de jaren ’40 was er van hen nog geen
sprake, maar op bijna elke pagina in dit oorlogsdagboek zie ik de Astrid
Lindgren die ik zo goed ken. Het zijn kleinigheidjes. Zoals de heerlijkheid en
de hardheid van de seizoenen, die pakweg Ronja aan den lijve zal ondervinden.
Of de lange opsommingen van al dat lekkere eten, dat ook bij Michiel van de
Hazelhoeve op tafel zal komen. ‘Ik moet opschrijven wat we hebben gegeten, want
aan de ene kant vind ik het leuk om over eten te schrijven en anderzijds weet
je niet hoelang het in het land der Zweden nog zal duren dat je op deze manier
kunt eten,’ schrijft ze op 17 februari 1944.
Tegelijk besef ik dat de oorlog
niet gestopt is toen de vrede kwam. De rest van haar leven zal Astrid Lindgren
een diepe afkeer hebben voor het soort kwaadaardige macht waar Hilter,
Mussolini en Stalin voor staan. Decennia later, in het grootse en zoveel
omvattende De geboeders Leeuwenhart,
maakt ze van hen de malicieuze draken Katla en Tengil. En niet voor niets heeft
Astrid Lindgrens biograaf Jens Andersen het over de wilde, vrije Pippi ‘op
wiens vlechten geen Stahlhelm past’.
Het is niet alleen maar fijn
glimlachen bij die herkenning. Haar dagboek raakt mij omdat het zo licht, zo
eenvoudig en zo grappig is. Schijnbaar licht, eenvoudig en grappig, net zoals
haar boeken. De oorlog is een ‘brij’, ‘warboel’ en ‘jandoel’, maar haar verslag
is gevat. Astrid Lindgren is niet van de franje en het gedoe. Ik lees dit
dagboek en ik weet dat de grootste schoonheid vaak in de eenvoud zit. <br
/>
6. ‘Volgens alle opvattingen zou dit eigenlijk een akelige kerst moeten
zijn – en natuurlijk heb ik zilte tranen geplengd in de haringsalade, die ik
twee dagen voor Kerstmis zat te snijden, maar toen was ik doodop, dus dat telt
niet. Als gelukkig zijn synoniem is met het goed hebben, dan ben ik toch
eigenlijk nog steeds ‘gelukkig’. Maar zo eenvoudig is het niet om gelukkig te
zijn. Eén ding heb ik in elk geval geleerd – wil je gelukkig zijn, dan moet dat
uit je eigen binnenste komen en niet van een ander.’ (Eerste kerstdag 1944)
In geen
geval zou Astrid Lindgren schrijfster worden. Dat had ze zich voorgenomen nadat
ze in Vimmerby doodgeknuffeld was als ‘de nieuwe Selma Lagerlöf’. Ik lees dit
in de biografie van Jens Andersen, die een prettig en interessant licht over het
oorlogsdagboek gooit. Goed, ze schreef wel eens wat. Eind jaren ’30 was er hier
en daar in een tijdschrift al een verhaal van haar verschenen. Maar ze deed
vooral lacherig over haar ‘prullaria’ en ‘causerieën’. Tot in 1944 een paar
zaken samenkomen. Dat jaar verschijnt het meisjesboek over Brit-Mari, dat ‘gek
genoeg’ (zo schrijft ze in een brief naar haar ouders) positief ontvangen
wordt. Verder begint ze dat voorjaar, een beetje toevallig, met het
neerschrijven van de verhalen over Pippi Langkous. Die vertelt ze al sinds 1941
aan een groeiende schare kinderen om haar heen. ‘Ik vermaak mij momenteel flink
met Pippi Langkous,’ noteert ze op 20 maart 1944, de eerste en een van de
weinige keren dat ze Pippi in haar dagboek noemt.
En dan staat daar op 19 juli
1944: ‘Er heeft in mijn bestaan een aardverschuiving plaatsgevonden, en ik ben
eenzaam en bibberend van de kou achtergebleven.’ Ze geeft geen details. Maar
Sture had haar verteld dat hij verliefd geworden was op iemand anders. Hij wou
scheiden. Ging haar dagboek tot nu toe over alledaagse beslommeringen, dan
geeft ze nu blijk van wanhoop, van vertwijfeling. Nu is het overal oorlog:
buiten haar en in haar. Volgens Jens Andersen wordt de schrijfster Astrid
Lindgren in deze periode geboren. ‘Nu wordt ze uitgedaagd om te doen waar ze
altijd van droomde,’ aldus Jens Andersen, ‘maar dat ze nooit ernstig genomen
had: uit haar rol van huisvrouw en moeder stappen, en in een andere wereld
binnen gaan. Eentje die niet rond Sture, Lasse en Karin draaide, maar rond haar
eigen verlangen.’ Astrid Lindgren was al lang schrijfster, maar nu wordt ze het
echt.
7. ‘Deze dag, een heel leven.’ (1925, 1962)
Astrid
Lindgren zag deze woorden in 1925. Ze stonden op de muur geschilderd van het
huis van Ellen Key, een bekende schrijfster en feministe. Ze zijn van de
Zweedse filosoof en dichter Thomas Thorild en ze moeten Astrid Lindgren altijd
bijgebleven zijn. In 1962 maakt ze er in Samen op het eiland Zeekraai het motto
van Melker Melkerson van. ‘Het betekent dat je net moet doen alsof deze dag je
hele leven is,’ legt vader Melkerson uit aan de kleine Pelle, ‘En dat wil
zeggen dat je iedere seconde moet uitbuiten en steeds het gevoel moet hebben
werkelijk te leven.’
<br
/> In haar oorlogsdagboek komen de woorden niet voor. Niet letterlijk. Maar
ik zie in dit hele dagboek de wil om het hele leven vast te pakken. Met al zijn
dood, al zijn wanhoop, al zijn blijheid en al zijn geluk. Astrid Lindgren kijkt
het leven recht in de ogen. De vreugde en de troost die ze daarmee brengt,
maakt dat ik dit oorlogsdagboek blijf lezen.
Bronnen
Astrid Lindgren's second world war diaries
published in Sweden / The Guardian (13/05/2015)
http://www.theguardian.com/books/2015/may/13/astrid-lindgren-second-world-war-diaries
Het oorlogsdagboek van
Astrid Lindgren: een gesprek met vertaalster Janny Middelbeek op de Nederlandse
Radio 1 (06/12/2015) http://www.vpro.nl/boeken/speel.RBX_VPRO_2742940.html
Denna dagen, ett liv: en
biografi över Astrid Lindgren / Jens Andersen (Norstedts, 2015) <br
/>
Astrid
Lindgren: Oorlogsdagboek 1939-1945, Amsterdam : Ploegsma 2015, 265 p. : ill.
Vert. van: Krigsdagböcker 1939-1945 door Janny Middelbeek-Oortgiesen. ISBN
9789021675022
deze pagina printen of opslaan