De jongste roman van de Italiaanse bestsellerauteur Niccolò
Ammaniti (1966) speelt zich in 2020 af op Sicilië. De volwassenen zijn er
bezweken aan een virus dat zich vanuit België heeft verspreid. Eerst kwamen ze onder
de rode vlekken te zitten, vervolgens takelden ze af en stierven. De kinderen
(over)leven er tot hun puberteit, wetende dat ze van dan af eveneens ten dode
zijn opgeschreven.
<br
/> De dertienjarige Anna en haar broertje Astor van acht houden het al vier
jaar onder hun tweeën uit op hun moeders hoeve op het platteland bij
Castellamare in Noord-Sicilië. Anna’s houvast in noodsituaties zijn de notities
die haar moeder haar naliet. Ze gaan over het virus, medicijnen, koorts, maar
ook over de noodzaak om haar broer te leren lezen, over hoe te leven als er
geen elektriciteit meer is en ‘wat te doen als mama doodgaat’.
Het bestaan is een
dagelijks gevecht tegen honger en dorst, ziekte, verlies, angst en dood. Toch
is er een sprankeltje hoop, want het gerucht gaat dat er ergens in de bergen
een ‘Groot Mens’ is dat door de ziekte werd besmet, maar ervan is genezen. De
helende kracht die daarom aan deze vrouw wordt toegeschreven, heeft van de plek
waar ze zou verblijven een woelig bedevaartsoord gemaakt. Wonderbaarlijke
genezingen blijven echter vooralsnog uit.
De pragmatisch ingestelde Anna
stelt haar hoop op het vasteland. Daar zouden nog volwassenen zijn die
onderzoek doen naar een vaccin tegen de Rode Ziekte. Te voet trekt ze naar
Messina om vandaar over te steken naar de punt van de laars van Italië. Die
barre tocht onderneemt ze samen met haar broertje, de voormalige vechthond
wiens agressie mede dankzij haar onder controle is gebracht en met Pietro. De
warme vriendschap tussen Anna en Pietro is bijzonder, want onder de op het
eiland ronddolende kinderen heerst er in het algemeen grimmigheid en
wantrouwen.
In
schril contrast met de vaak blauwe hemel en oranje zonsondergangen staan de
verkommerde dorpen en steden, de vele leegstaande huizen en verwoeste gebouwen,
de autowrakken waarin nog skeletresten zijn achtergebleven, de massagraven, de
geplunderde winkels en de roedels wilde honden die het desolate landschap
onveilig maken. Helaas beklijft dit apocalyptische decor onvoldoende, omdat de
schrijver te dikwijls het goedkope toeval opzoekt. Die keuze legt over het
verhaal een waas van oppervlakkigheid dat botst met
het-einde-der-tijden-gevoel. De samenpakkende duistere krachten vervagen ook
door de vaart waarmee Anna voortdendert. Want een pageturner is de roman
ontegensprekelijk, niet het minst doordat Anna en Pietro op de drempel van de
adolescentie staan en de tijd dus dringt voor hen.
Amsterdam : Lebowski
2016, 279 p. Vert. van: Anna door Etta Maris. ISBN 9789048828418
deze pagina printen of opslaan