‘Toen zag hij de
wolf. De wolf stond voor het bord, langs de ondergesneeuwde weg, zeven meter
bij hem vandaan, niet meer.’
Het is 16 februari en Thomasz is onderweg van Polen naar
Berlijn waar hij en zijn vriendin Agnieszka al drie jaar wonen en werken. Zij
als schoonmaakster, hij als huizenstripper. Zijn wagen zit vast in een file als
gevolg van een zwaar ongeval met een ontplofte tankwagen en hij verwittigt zijn
vriendin dat hij de eerste uren niet thuis zal komen. Dan ziet hij de wolf voor
het bord Berlijn 80 km en maakt een foto met zijn telefoon.
Rond diezelfde tijd verlaten
twee jongelui, de 16-jarige Elisabeth en haar punkervriendje Micha hun dorp en
trekken te voet door het woud, op weg naar een vriend in Berlijn. De moeder van
het meisje meldt de verdwijning aan de politie. Zij had jaren terug samen met
haar man, allebei kunstenaars, een leegstaand dorpsschooltje gekocht, waar ze tijdens
de weekends kwamen werken. Na zijn artistieke doorbraak had ze de scheiding
aangevraagd en was met haar dochtertje in het schooltje komen wonen.
De ouders van de
jongen waren beiden aan alcohol verslaafd geraakt en de vader, Walter, was net
ontslagen uit de psychiatrische kliniek, na de zoveelste ontwenningskuur. Hij
besluit het spoor van de kinderen te volgen en zal al gauw in het bos op het
lijk stuiten van een eenzame jager die blijkbaar als gevolg van een hartaanval
gestorven is.
In
de voormalige Oost-Berlijnse wijk Prenzlauerberg drijft een jong koppel een
kleine snackbar. Jacky, de vrouw, verlangt al tijden naar een kind, maar haar
man, Charly, heeft enkel oog voor zijn vage obsessies met de wereld.
Twee oude mensen
weigeren hun gelijkvloerse appartement te verlaten in een gebouw dat door
Poolse arbeiders langzamerhand ontmanteld wordt. Een vrouw maakt de flat van
haar pas gestorven moeder leeg en zal de daar gevonden dagboeken op een balkon
verbranden.
De
plots opgedoken wolf - de laatste was in de streek gemeld in 1843 - moest aan
de grens met Polen, de bevroren Oder zijn overgestoken en wordt op zijn tocht
naar Berlijn, vooral na de publicatie van de foto in de krant, het onderwerp
van de dag. Sommigen gaan gericht op zoek wanneer getuigenissen opduiken van
mensen die hem menen te hebben gezien. Anderen maken zich alleen maar ongerust.
In korte tot
uiterst korte hoofdstukjes volgen we gedurende weinige dagen het wedervaren van
de personages die al langer hoe dichter om elkaar heen zullen cirkelen, zonder
elkaar ooit echt te treffen. Allen in dezelfde deprimerende wijk van het
voormalige Oost-Berlijn, op zoek naar de ander, op zoek naar zichzelf, zonder
ooit iemand echt te vinden.
De wolf die zo nu en dan opduikt, om meteen weer te
verdwijnen, wordt aldus het symbool van een deprimerende wereld waar
eenzaamheid en gebrek aan communicatie de regel zijn en niemand erin lijkt te
slagen de problemen waarmee hij kampt, ook maar het begin van een oplossing te
geven.
De taal
van dit romandebuut (de auteur is al wel bekend als toneelschrijver) is nuchter
en naakt, de dialogen koud en vervreemdend. Een sombere, maar uiterst precieze
ontleding van de onrust en de dreiging die bij wijlen als een loden mantel over
de samenleving hangt.
Roland Schimmelpfennig: Op een heldere, ijskoude ochtend in
januari, Ambo/Anthos, 2017, 229 p. Vertaling van An einem klaren, eiskalten Januarmorgen zu Beginn des 21. Jahrhunderts
door Annemarie Vlaming. ISBN 9789026337932. Distributie: VBK België
deze pagina printen of opslaan