Sinds uitgeverij Polis de uitgever is geworden
van Willem Elsschot, volgen de heruitgaven van diens werk elkaar in snel tempo
op. Men kan zich afvragen of daar nood aan is. Wie het werk van Elsschot wil
lezen, kan immers terecht op tweedehandssites waar van het verzameld werk en van
elke titel afzonderlijk tientallen exemplaren worden aangeboden in ruil voor slechts
enkele euro’s. Van Kaas en Tsjip zijn op dbnl.org zelfs digitale
versies van de eerste, in het maandblad Forum
verschenen publicaties, beschikbaar.
Natuurlijk is een cultuur – in casu de Vlaamse, of breder:
de Nederlandstalige – het aan zichzelf verplicht het werk van zijn
belangrijkste kunstenaars in ere te houden. En van alle kunsten is de
literatuur toch zeker degene waarin de taal (die toch gans het volk is, zoals
Prudens van Duyse leerde) zich van haar mooiste kant toont. Dan ligt het ook
voor de hand dat het werk van ‘een van de belangrijkste Nederlandstalige
auteurs ooit’, zoals Willem Elsschot op de achterflap van de recente
heruitgaven terecht wordt omschreven, bovenaan de lijst van ons literair
erfgoed mag prijken. En hoewel er veel geschreven wordt over ontlezing en
desinteresse voor literatuur bij het jongere deel van de bevolking, toch komen
er steeds nieuwe lezers en die hebben ook recht op nieuwe boeken.
De heruitgaven van
Polis zijn ook om andere redenen belangrijk. Al te vaak immers wordt bij een
herdruk gekozen voor het gemak, worden zet- en andere fouten klakkeloos
overgenomen van vorige drukken en/of worden er extra fouten gemaakt. Dat was
bij Willem Elsschot ook lange tijd het geval. Tot het Huygensinstituut onder
leiding van Peter de Bruyn tussen 2001 en 2006 een wetenschappelijk
verantwoorde editie van Elsschots werk uitbracht – eerst in aparte edities,
later in moderne spelling in één band als Verzameld
werk. De Polis-uitgaven zijn gebaseerd op deze laatste versie en dus
volkomen verantwoord en zonder enige – al dan niet vermeende - barrière van
oudere spelling. Daarnaast bevatten de edities ook de aantekeningen die De
Bruyn voor het Verzameld werk maakte.
Helemaal nieuw zijn de nawoorden die speciaal voor deze edities werden
geschreven.
Zo
wordt Lijmen/Het Been uitgeleid door
de Nederlandse schrijfster Vrouwkje Tuinman. Ze maakte er een heel persoonlijk
verhaal van met veel ‘ik’ en betrekt de situatie van Laarmans als
tekstschrijver voor het Wereldtijdschrift
op haar eigen praktijk van copywriter voor een muziekzaal. Maar het inzicht dat
de methodes en de doelstellingen van reclameteksten anno 2018 nog dezelfde zijn
als in de tijd van Elsschot, is niet bepaald nieuw. Nu moet men van goeden huize
zijn om nog wat nieuws over zowat het meest besproken boek van Elsschot te
zeggen, maar toch: iets verhelderends of wervends had het toch mogen hebben. De
belangrijkste maar evenmin originele bewering van Tuinman is dat voor Elsschots
teksten geldt: ‘Ieder woord staat er omdat er geen ander woord had kunnen
staan’. Het is Tuinman dus vergeven, want op het gebied van copywriting bestaat
er geen ondankbaarder taak dan een nawoord bij een boek van taalvirtuoos Willem
Elsschot te moeten schrijven.
De Vlaamse academicus Koen Rymenants pakte het voor zijn
nawoord bij Tsjip/De Leeuwentemmer helemaal
anders aan. Met zijn achtergrond – onder meer een proefschrift over Elsschot – was
hij het aan zijn stand verplicht om wel met nieuwe inzichten te komen, of
alleszins met een genuanceerder visie op de schrijver dan de tot dusver
gangbare. Op de eerste plaats stelt hij dat uit beide romans blijkt dat de
auteur ‘minder zakelijk [schreef] dan zijn reputatie doet vermoeden’, zoals
Jeroen Brouwers in een polemiekje met Karel van het Reve dertig jaar geleden al
had geopperd. Ten tweede argumenteert Rymenants dat het autobiografisch gehalte
van Elsschots boeken weliswaar onmiskenbaar is, maar toch minder uitgesproken
is dan bijvoorbeeld Jan Greshoff beweerde. Vervolgens gaat hij vrij uitvoerig
in op de technieken die Elsschot hanteerde om zijn autobiografische stof te
bewerken.
Waar ik de uitleider op deze beide
punten kan volgen, ben ik het niet eens met zijn derde weerlegging, namelijk
van het gegeven dat Elsschot ‘een buitenstaander in het literaire leven’ zou
geweest zijn. Uiteraard kan men zich nooit volledig aan de literaire wereld
onttrekken als men boeken publiceert – uitzonderingen als B. Traven of J.D.
Salinger niet te na gesproken – maar Elsschot hield zich toch behoorlijk
afzijdig. Als men het literair engagement zou afwegen op een schaal van één tot
tien, dan zou iemand als Gerard Walschap (lange tijd Elsschots overbuurman) zowat
een tien scoren: hij was redacteur van tijdschriften, bestuurder van
auteursverenigingen, inspecteur van bibliotheken, raadgever van uitgevers,
recensent van honderden boeken en hij moeide zich in elke actuele literaire
discussie. Elsschot daarentegen hield zich op bijna al deze gebieden op de
vlakte en beperkte zijn literaire contacten tot het noodzakelijke, zeg een
drietje op de schaal van Walschap. Door zijn vriendschap met Greshoff – wel
hyperactief in de literaire wereld – zou je er met wat goede wil een viertje by proxy van kunnen maken. Het is in
ieder geval duidelijk dat het nawoord van Koen Rymenants verhelderend is voor
eerste lezers van Elsschots werk, maar tegelijk uitdagend voor wie wat meer in
dat werk thuis is.
De belangrijkste reden echter om de heruitgave van Willem Elsschots werk
te rechtvaardigen is de superieure kwaliteit ervan. Die schuilt niet op de
eerste plaats in de verhalen zelf, maar in de manier waarop ze verteld worden. Nochtans
zijn de romans en novellen van Elsschot geen steriele stijloefeningen. De
alomtegenwoordige ironie laat een kale zakelijke stijl overigens niet toe en
het is dus inderdaad beter zijn stijl als ‘helder’ dan als zakelijk te
omschrijven. Anderzijds weet de auteur zijn lezers bijna steeds van bij de
eerste regels bij de kraag te vatten en in het boek te trekken. Dat was ook de
ambitie van Elsschot, zoals hij in de inleiding bij Kaas schreef:
‘Uit de hoogste stijlspanning wordt het tragische geboren.
[…] Vanaf de aanhef, want een boek is een lied, moet men het oog houden op het
slotakkoord […] Wie het slot niet uit het oog verliest zal vanzelf alle langdradigheid
vermijden […] En hij komt dan spoedig tot de ontdekking dat iedere bladzijde,
iedere zin, ieder woord, iedere punt, iedere komma het doel nader brengt of op
afstand houdt’.
Dat dat ook voor Elsschot geen
sinecure was, blijkt dan weer uit ‘Achter de schermen’, het nawoord dat hij
zelf bij Tsjip schreef, en waarin hij
duidelijk maakt hoe hij te werk ging en over ‘iedere zin, ieder woord, iedere
punt’ nadacht. ‘Ieder woord staat er omdat er geen ander woord had kunnen
staan’? Ja, maar het was verdomd hard werken.
Het resultaat van al die
inspanningen is dus nu bijna opnieuw volledig beschikbaar, alleen de
debuutroman Villa des Roses en zijn
laatste boek, de novelle Het dwaallicht,
moeten nog volgen. Zij krijgen nawoorden van respectievelijk Eric Rinckhout en
Jamal Ouariachi. Het zou mooi zijn mochten de belangrijkste werken van andere
Vlaamse canonauteurs op een gelijkaardige manier opnieuw in de handel gebracht
worden. En als die dan aan de lezende man en vrouw gebracht zouden worden door
iemand met de lijm-kwaliteiten van een Boorman staat er tussen droom en daad helemaal
niets meer in de weg…
Willem Elsschot: Lijmen/Het been, Polis, Kalmthout 2018, 313
p. ISBN 9789463102544
Willem
Elsschot: Tsjip/De leeuwentemmer, Polis, Kalmthout 2018, 297 p. ISBN 9789463102575
Distributie Pelckmans Uitgevers
deze pagina printen of opslaan