Goed vier
decennia lang is Cyrille Offermans een prominente essayerende stem in de
Nederlandse letteren. Een iets
beschuttere plek misschien is een journaal dat de auteur gedurende 2017
bijhield: een jaar dat getekend werd door de verkiezing van Donald Trump tot
president van de Verenigde Staten van Amerika en de wansmakelijke manier waarop
Europa op de zogenaamde vluchtelingencrisis heeft geantwoord. Deze geopolitieke
thema’s duiken als een rode draad regelmatig op in dit boek, maar de hoofdmoot
van het werkstuk is toch gewijd aan Offermans’ bespiegelingen over de boeken
die hij leest en zijn observaties over de gebeurtenissen in dat meest
wonderlijke der wonderlanden: het literaire bestel.
Offermans komt uit deze teksten
als een bedeesd en bedachtzaam essayist naar voren, met, het moet gezegd, een
soms stilistisch wat kleurloze pen. Daarbij heeft hij het, zoals hij zelf
meermaals aangeeft, vooral zeer moeilijk om zichzelf bloot te geven. Het
merendeel van de teksten in het boek zijn boekbesprekingen, notities bij
lectuur, reflecties op cultuur en (wereld)politiek, en slechts occasioneel
notities over het persoonlijk leven, en dan met name naar aanleiding van het
overlijden van vrienden, de geboorte en linguïstische vooruitgang van
kleinkinderen. Of notities over fietstochten die gemarkeerd worden door gedenktekens
voor verongelukte fietsers, waar Offermans een verhaal achter tracht te
verzinnen.
Dat betekent dat het leven van
Offermans, althans in de mate dat hij het beschrijft, zeer alledaags is. Ook de
trieste zaken die hem overkomen, zoals het overlijden van dierbaren, behoren
voor iedereen tot de gang van het leven. Voor zover men inkijk krijgt in
Offermans’ leven, lijkt dit dan ook weinig opwindend en een beetje burgerlijk,
al kan men de auteur nadrukkelijk niet beschuldigen van de mentale of morele
bekrompenheid die dat adjectief doorgaans aankleven.
Toch zijn de meningen en inzichten die Offermans
formuleert, over literatuur of wereldpolitiek, doorgaans weinig controversieel.
Deze lezer stelde in elk geval vast dat hij bijna altijd met de auteur kon
instemmen, ongeacht of het nu ging over de schabouwelijke manier waarop Europa
en Nederland met vluchtelingen omgaan, de onstuitbare neergang van het
onderwijs, de cynische vermarkting en uitholling van het literaire bedrijf, of
de algemene luidruchtigheid van onze late avondlandcultuur.
Bij veel van wat Offermans
schrijft, voel je echter de rem op de pen, een expressieve terughoudendheid. De
auteur geeft van bij het begin openlijk blijk van ambivalente gevoelens bij het
idee een journaal te gaan bijhouden. Hij noemt het ook nadrukkelijk een
journaal en geen dagboek: dat laatste is persoonlijk, het eerste is veeleer een
reeks reflecties over het wereldgebeuren, geobserveerd met ‘de blik van de
essayerende commentator op zoek naar geschikte stof’. Als dusdanig legt hij
doorheen het jaar een collectie aan van notities en essays (waarvan een aantal,
met name boekbesprekingen, in verschillende media werden gepubliceerd), waarvan
hij enkel kan hopen dat er een zekere coherentie in te vinden zal zijn.
In oktober 2017 is hij nog helemaal in het ongewisse over
hoe het boek moet gaan heten. De uiteindelijke titel is ontleend aan een
gedicht van Hans Tentije, dat hij eind februari integraal citeert. Nochtans
geeft Offermans aan (en iedereen die ooit een boek heeft geschreven kan dat
vermoedelijk bevestigen) dat een titel zich doorgaans op een bepaald moment
spontaan presenteert vanuit de handeling van het schrijven. Het feit dat
Offermans na tien maanden schrijven, en met de eindmeet in zicht, nog totaal
niet weet hoe dat uiteindelijke boek er moet gaan uitzien en hoe het moet gaan
heten, spreekt boekdelen over de ambivalentie die hij over de onderneming
voelt. Offermans lijkt zich nooit echt met overgave in dit boekproject te
hebben gegooid en lijkt op het einde opgelucht de taak van zich af te kunnen
leggen.
Er
zijn echter wel degelijk momenten in het boek waar Offermans zich blootgeeft.
Dat zijn meteen ook de sterkste stukken in dit journaal. Bijna altijd gaat het dan
om essays waarin hij zich persoonlijk betrokken weet bij en zich opwindt over
fenomenen in het literaire bedrijf, waarvan hij het toenemende cynisme,
gestuurd door een anti-literaire manager-mentaliteit, met scherpe pen ontleedt.
Het mooiste en meest pakkende voorbeeld is zijn vlammende en gepassioneerde
pleidooi voor de waarde en schoonheid van het werk van Jacq Vogelaar. De
perfect gedoseerde en precies geformuleerde bevlogenheid die Offermans hier aan
de dag legt, komt ook op andere momenten, zij het niet altijd met evenveel
vuur, tot uiting. Het boek bevat bijvoorbeeld prachtige essays over het werk
van Ivo Michiels, over Richard Sennett en over kunstenaar Jep van de Ven.
Maar bijvoorbeeld ook over de lotgevallen van Charlotte
Mutsaers in de mediastorm over de porno-collectie van haar overleden broer,
waarvan Mutsaers zelf beweert slechts te hebben gefabuleerd dat die collectie
ook kinderporno bevatte, die ze vervolgens zelf zou hebben proberen door te
verkopen aan de uitbater van een seksshop. Wat het essay over Mutsaers zo
bevreemdend maakt, is dat het tussen de regels door leest als het opzeggen van
een vriendschap met de schrijfster. In december vergast Offermans ons ten slotte
ook nog op een lang en bevlogen essay over bibliomanie, en sluit hij toch op
een trefzekere manier af met een indringende vingerwijzing over de uitzichtloze
oorlog in Syrië.
Het zijn net dergelijke sterke essays en observaties die de lezer van dit
journaal met een ambivalent gevoel achterlaten. Doorheen het boek is er een
constante wissel tussen bevlogen en minder opwindende stukken, waarbij nooit
echt een gevoel van noodzaak of eenheid-in-veelheid ontstaat. De lezer krijgt
vaak het enigszins treurige gevoel dat dit inderdaad een journaal is in de
minimale zin van het woord: de chronologische collage van de kritische stukken
die Offermans in de loop van het jaar heeft geproduceerd, aangevuld met een
aantal bijkomende notities.
De aarzeling waarmee
hij dit journaal heeft aangevat, heeft hem er blijkbaar van weerhouden om het
ook een coherente vorm, of op zijn minst een urgente eenheid te geven. Als
lezer blijft men zitten met het gevoel dat Offermans uiteindelijk vooral
zichzelf tekort heeft gedaan door zijn journaal niets meer ambitieus te laten
zijn dan de optelsom of collage van een kalenderjaar aan leesverslagen. Aan het
begin van zijn schrijfjaar merkt Offermans op dat het aanbod om een deel voor
de reeks Privé-domein te schrijven (het was hem al eerder aangeboden)
waarschijnlijk zijn laatste kans zal zijn om een dergelijk lijvig boek min of
meer met carte blanche en volledig
persoonlijk in te vullen. Waarom dan niet méér gedaan met die kans en mogelijkheid?
Cyrille
Offermans: Een iets beschuttere plek
misschien: Journaal 2017, De Arbeiderspers, Amsterdam 2018, 564 p. ISBN 9789029525794. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan