Nadat soldaat Veit Kolbe in 1944 aan het
Russische front gewond is geraakt, trekt hij naar het Oostenrijkse stadje
Mondsee om te herstellen. Hier kan hij, na vijf jaar militaire dienst, voor het
eerst weer op adem komen. Al snel merkt hij dat de oorlog niet enkel fysieke maar
ook mentale littekens heeft achtergelaten. Wanneer hij de Duitse Margot
ontmoet, vindt hij in haar het klankbord dat hij nodig heeft om opnieuw op
verhaal te komen.
Het front is grotendeels afwezig
in Onder de Drachenwand. De focus
ligt veeleer op de burgers achter het front, en wat de aanslepende oorlog met
hen doet. Buiten Veit komen er ook een aantal brievenschrijvers aan het woord.
Zij proberen via hun brieven in contact te blijven met familieleden die door de
oorlog andere oorden hebben moeten opzoeken. Zo lezen we de brieven die Margot
van haar moeder Lore uit Darmstadt toegestuurd krijgt. Lore schrijft hoe
Darmstadt non-stop wordt geteisterd door bombardementen. Er zijn bijna geen
winkels meer en voedsel wordt schaarser en schaarser. Dat alles belet Lore niet
om uitgebreid verslag te doen over haar dagelijkse activiteiten: de konijnen
voederen, kousen stoppen, familiebezoekjes brengen…
Het concrete, alledaagse van deze brieven brengt de oorlog
heel dichtbij. De talloze verwijzingen naar familieleden en kennissen – tante
Resel, Bettine, oom Jakob, Liselotte, mevrouw Birgel… – creëren intimiteit.
Toch zorgen ze tegelijkertijd voor afstand. De lezer kent deze mensen immers
niet, en leert hen ook niet kennen. Hoeveel concreets ze ook bij hem oproepen,
het blijven tegelijkertijd vage figuren.
Het heen en weer bewegen tussen nabijheid en afstand is
typerend voor het hele boek. De personages bepalen met hun woordkeuze de
afstand tot datgene wat ze vertellen. Zo zal Veit slechts mondjesmaat iets
vertellen over de oorlogsgruwelen die hij heeft meegemaakt. En wanneer hij
erover spreekt, gebruikt hij understatements, gemeenplaatsen of sociaal
wenselijke formuleringen. Een borstvliesontsteking wordt ‘goed doorstaan’.
Wanneer Veit en zijn medesoldaten op een nacht in Rusland in pyjama de ijskoude
nacht in moeten omdat het huis waar ze verblijven in brand staat, is dat ‘niet
fraai’. En de omgeving in Rusland is, net als de Duitse manier van oorlog
voeren ‘niet naar zijn smaak’.
De brievenschrijvers
doen hetzelfde. Oskar Meyer is een jood die met zijn gezin vanuit Wenen naar
Boedapest is gevlucht, om daar na enkele jaren opnieuw in dezelfde nachtmerrie
terecht te komen. Hij beschrijft in de brieven aan zijn nicht Jeanette hoe
joden op de oever van de Donau worden doodgeschoten en daarna in de rivier
worden gedumpt. ‘Fraai kun je het leven hier echt niet noemen’, voegt hij er
laconiek aan toe.
Taal wordt nu eens gebruikt om
de barre realiteit te tonen, en dan weer om die realiteit te bezweren of op
afstand te houden. De taal in Onder de
Drachenwand reguleert niet enkel de afstand tot de realiteit, ze plaatst
die realiteit ook in een ruimere context. Doorheen het boek komen woorden en
beelden naar voren die in eerste instantie over de Tweede Wereldoorlog gaan,
maar die bij de hedendaagse lezer echo’s zullen oproepen van andere oorlogen en
conflicten. Zo schrijft de moeder van Margot over ‘de grote aanval van 11
september’ en droomt Veit, die tijdens zijn legertijd vrachtwagenchauffeur was,
dat er een vrachtwagen aan hoge snelheid door de straat rijdt.
Ook vluchtelingen zijn heel prominent aanwezig in dit boek:
‘de vrouwen deels in vreemd aandoende dracht, de oude mannen met vreemd
aandoende baarden’. Er wordt duchtig gevlucht, door mensen van alle rangen en
standen, in alle denkbare richtingen. Wanneer Veit en Margot aan het einde van
het boek verhuizen, laden ze al hun koffers op de kinderwagen: ‘nu zagen we er
ook uit als vluchtelingen’.
Geiger had niet de
intentie om een historische roman te schrijven over de Tweede Wereldoorlog. Hij
heeft ervoor gezorgd dat de lezer niet kan doen alsof hij alleen maar een boek
leest over iets wat lang geleden gebeurd is. We kunnen wel even inzoomen op de
begrafenisplechtigheid die Pastoor Wildmann in de Martinsparochie leidt voor
Emma en oom Georg, maar onvermijdelijk moet onze blik zich ook weer verruimen,
voorbij deze specifieke mensen en deze specifieke oorlog.
Die beweging wordt het mooist geïllustreerd in de evolutie
die Veit doormaakt. Na jaren van overleven in het hier en nu, biedt zijn
verblijf in Mondsee hem de kans om stilaan weer meer perspectief te krijgen.
Langzaam maar zeker neemt hij afstand van de oorlog, komt er ruimte om na te
denken, ook over zijn eigen aandeel. Daar waar hij aanvankelijk de taal
gebruikte om de oorlog op afstand te houden, gaat hij de taal steeds meer
gebruiken om die oorlog in een ruimer perspectief te zetten.
Veit zegt van zichzelf dat hij het talent heeft om ‘overal
door het omhulsel heen het geraamte van de doden te zien’. Zo ziet hij op
dezelfde plekken waar nu dwangarbeiders geulen proberen te graven in de
drassige grond, de oorlogen van weleer naar boven komen. Hij ziet hoe de
Romeinse keizer Marcus Aurelius zijn notities neerpent terwijl de oorlog die
hij voert, verder raast. Hij ziet hoe de Turken in 1683 Wenen binnenvallen. En
meer en meer komt voor hem de zinloosheid van oorlog op de voorgrond te staan.
Geiger haalt in Onder
de Drachenwand het omhulsel van de Tweede Wereldoorlog af, en toont zo het
geraamte, waarin we sporen zien van oudere en recentere oorlogen. En zo komen
we er als lezer niet onderuit om ook naar onszelf en ons eigen leven te kijken.
Toch lijkt het niet Geigers intentie om ons te schoppen tot we een geweten
hebben. Er spreekt eerder berusting uit dit boek. De toon is kritisch, maar er
is ook ruimte voor mildheid. Onder de
Drachenwand gaat over iets wat des mensen is, altijd geweest is en
vermoedelijk altijd zal zijn. Of zoals Veit na zes jaar oorlog met scha en
schande heeft geleerd: de wijsheid komt achter ons aan, en loopt zelden voorop.
Arno Geiger:
Onder de Drachenwand, De Bezige Bij, Amsterdam 2018, 415 p. ISBN 9789403132501.
Vertaling van Unter der Drachenwand door W. Hansen. Distributie Standaard
Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan