Zoeken
naar waarheid achter de leugen van de geschiedenis
Na vijf jaar
dienst bij de Indian Imperial Police in het koloniale Birma, keerde George
Orwell (1903-1950) in de lente van 1928 terug naar Europa en betrok in een
Parijse achterbuurt een kamer in Hôtel des Trois Moineaux: een goor en donker
onderkomen voor buitenlandse arbeiders en mensen die tot eenzaamheid en armoede
waren vervallen. Orwell bevond zich hier omdat hij in armoedige omstandigheden
over armoede wilde schrijven. Ontelbare wandluizen en kakkerlakken, ruziënde
buren, lallende dronkaards en de zure stank van vuilniswagens zouden hem
voortaan gezelschap houden in de rue du Coq d'Or.
Orwell bundelde zijn ervaringen
aan de zelfkant van de samenleving, tussen de armen, de uitgebuiten en de
wanhopigen, in zijn romandebuut Aan de grond in Londen en Parijs (Down
and out in Paris and London, 1933), onlangs verschenen in een nieuwe
vertaling van Arie Storm. Met zijn onbesuisde stijl en rechttoe-rechtaantaal,
soms neigend naar het karikaturale, katapulteerde Orwell zichzelf linea recta
het literaire firmament in.
Na enkele maanden had Orwell brute pech: al zijn geld werd
gestolen en hij viel van de ene op de andere dag echt in armoede. Hij was
dermate de kluts kwijt dat zijn plannen om werk te zoeken in rook opgingen en
hij nauwelijks aan iets anders kon denken dan de penarie waarin hij zich
bevond. Omdat Orwell te beschaamd was om er iets over te zeggen tegen de mensen
die hij kende, werd zijn leven plots zeer ingewikkeld. Hij raakte verstrikt in
een web van leugens; zijn scheermesjes raakten op; hij werd smerig en kon door
ondervoeding voor niets nog belangstelling opbrengen. Gelukkig had hij de huur
een maand vooruitbetaald.
Samen met zijn kreupele Russische vriend Boris, een
onverbeterlijke optimist die er nog erger aan toe was dan hij, ging Orwell op
zoek naar werk. Ze schuimden hotels, restaurants en bars af om hun diensten aan
te bieden. Telkens vingen ze bot, want Orwell had geen ervaring en Boris was
een mankepoot. Hun laatste geld raakte op. Na drie dagen gedwongen vasten
reduceerde de honger hen tot een 'ruggengraat- en hersenloze conditie'. Ze
brachten hun kleren (op het plunje dat ze droegen na) naar de lommerd en konden
zo enkele tientallen francs binnenrijven. Meteen richtten ze een schranspartij
aan en beleefden een roes van korte duur.
Maar dan lachte het geluk hen
toe: ze konden aan de slag in Hotel X: Boris in de provisiekamer en Orwell als
'plongeur' (bordenwasser). In een donkere kelder, een verstikkend inferno waar
de temperatuur nooit onder de veertig graden zakte en te midden van een
oorverdovende herrie van gevloek en kletterende potten en pannen, schrobde
Orwell dertien uur per dag het vuil van de borden. 'Iedereen die voor het eerst
in de kelder komt zou denken dat hij in een hol vol maniakken terecht was
gekomen.' De kok schold hem meteen de huid vol en verplichtte hem zijn snor af
te scheren om hiërarchische redenen (de koks hadden een snor om hun minachting
jegens de obers te accentueren; de obers hadden geen snor en eisten dat ook de
plongeurs snorloos bleven). Orwell tekende op dat hij tijdens zijn eerste
werkdag negenendertig keer werd uitgekafferd voor 'maquereau' (Frans voor
makreel, maar ook voor pooier).
Pas later begreep Orwell hoe het werkte en zag hij het
systeem in deze ogenschijnlijke chaos. Hotel X was een van de tien duurste
hotels in Parijs, maar de smerigheid achter de schermen was weerzinwekkend. In
zijn nieuwe bestaan verdiende Orwell ternauwernood genoeg om in leven te
blijven. Hij had geen sociaal leven, geen recht op vakantie. De wereld was gekrompen
tot louter afstompend werk, overvolle metro's, enkele bistro's en zijn bed. Op
zaterdagavond wierpen George en Boris hun schort af, haastten zich naar buiten
en besteedden hun laatste francs aan het wekelijkse drinkgelag in de bar onder
Hôtel des Trois Moineaux. Enkele vrolijke uurtjes moesten hun zware,
onderbetaalde werk enigszins compenseren.
Nauwgezet tekende Orwell ieder
detail van zijn passage in diverse horecazaken in Parijs op. Hij wilde de
dingen zien en beschrijven zoals ze waren. Hij probeerde de ware oorzaken van
de sociale uitbuiting te achterhalen en kwam tot de conclusie dat het in de
kern om 'angst voor het volk' ging. Het volk zou immers gevaarlijk kunnen
worden als het over vrije tijd zou beschikken. 'Het is veiliger om ze druk
bezig te houden zodat ze niet kunnen denken.'
Integriteit was Orwells tweede
natuur. Zijn leven lang zou hij zich wijden aan het beschrijven en aanklagen
van sociaal onrecht, met name in landen die zich democratieën noemden. Met gemak
doorprikte hij in compromisloos proza de schijndemocratie, als zijnde slechts
een rookgordijn dat de belangen van een handvol rijken behartigde. Burgers van
een democratisch land zijn geconditioneerd, meende Orwell. Misschien minder
brutaal geconditioneerd dan in een totalitaire staat, maar even effectief. Keer
op keer stelde hij vast dat, wanneer angst de geesten beheerst, bitter weinig
mensen bereid zijn hun aspiraties voor individuele vrijheid en collectieve
zelfbeschikking te verdedigen. Dat gebrek aan ruggengraat verweet Orwell de
zogenaamd democratische landen. Democratie blijkt gestoeld op broze principes,
die bij de minste dreiging opgeofferd worden.
Met het vooruitzicht op beter
werk, reisde Orwell na zijn wedervaren in Parijs naar Engeland. In Londen kreeg
hij slecht nieuws te horen: het baantje dat hem beloofd was, kon voorlopig niet
doorgaan. Hij had slechts enkele stuivers op zak en moest een slaapplek vinden.
De hele dag slenterde Orwell op straat rond. 'Het was vreemd na Parijs; alles
was zoveel schoner en rustiger en somberder. […] Er was minder dronkenschap,
minder ruzie, meer ledigheid.' Zwervers gingen beter gekleed dan in Parijs. Een
zwerver in Londen had het gevoel dat hij 'onfatsoenlijk te kijk zit als hij
zijn pet niet op heeft'.
De hele dag waren zwervers in de weer met lopen, de politie
ontwijken en rechtstaan op straathoeken, want overdag op een bank of op de
grond zitten, was verboden voor zwervers. Volgens de wet in Londen mocht een
zwerver 's nachts wel zittend maar niet liggend op een bank slapen. Naar
verluidde was dat om te voorkomen dat mensen door de kou zouden sterven, maar
Orwell beschouwde het als opzettelijke treiterij. In Parijs bestond zo'n wet
immers niet. Daar sliepen veel mensen onder de bruggen, in parken en in
metrostations. 'Het doet niemand kwaad.'
Orwell was opgetogen over de
daklozen die hij in Londen leerde kennen: vaak vriendelijke oude mannen in
vodden, die onaangenaam roken en door het leven op straat ontelbare
aandoeningen hadden, zoals eczeem, aderspat, bijziendheid, chronische
bronchitis. Hij raakte bevriend met de Ierse zwerver Paddy, een melancholieke,
fatsoenlijke man. Samen trokken ze van hangplek naar hangplek, verkochten
onderweg schoenveters en maakten straatkrijttekeningen voor een aalmoes, in de
hoop een slaapplaats voor de komende nacht te bemachtigen.
's Avonds verzamelden lompe,
schurftige bendes zich aan de ingang van opvangplekken, die meer weg hadden van
gevangenissen. Orwell werd er daadwerkelijk voor de nacht in een cel
opgesloten. Gelukkig kon hij er zijn voeten wassen en kreeg een rantsoen van
een half pond brood met margarine en ongezoete cacao in een tinnen bakje. Kou,
honger, verveling en stank vulden zijn dagen. Waarschijnlijk liep Orwell in die
tijd tuberculose op, een ziekte waaraan hij op zesenveertigjarige leeftijd zou
sterven.
Aan
Orwells zwerversbestaan kwam abrupt een einde wanneer hij als begeleider van
een geestelijk gehandicapte aan de slag kon. Hij had het gevoel dat hij niet
meer dan de buitenkant van de armoede had gezien. Enkele jaren na het
verschijnen van Down and out..., zou hij opnieuw in de onderwereld
afdalen, deze keer de steenkoolmijnen van Lancashire en Yorkshire, om er de
sociale ellende van de mijnwerkers in kaart te brengen, wat resulteerde in The
road to Wigan Pier (1937).
In Aan de grond in Londen en Parijs gaf Orwell een
naam en een stem aan de onderdrukten. En Orwell zou Orwell niet zijn, mocht hij
aan zijn opgetekende ervaringen geen hartstochtelijk pleidooi koppelen voor een
betere maatschappelijke status en betere leefomstandigheden voor zwervers, maar
bovenal: voor meer fatsoen in de omgang tussen mensen.
Orwell is ontegenzeggelijk een
van de belangrijkste schrijvers van de voorbije eeuw, die het verdient om meer
– en vooral beter – gelezen te worden. Zijn leven lang zocht hij de waarheid
achter de leugen van de geschiedenis. Met een scherp oog, met verwondering en
ironie, observeerde Orwell aandachtig de wereld. En hij zweeg niet. Zijn
visionaire geest, zijn betrokkenheid, zijn fundamentele inzichten kunnen ook
anno 2020 als leidraad dienen.
George Orwell: Aan de grond in Londen en Parijs, De
Arbeiderspers, Amsterdam 2019, 232 p. Vertaling van Down and Out in Paris and
London door Arie Storm. ISBN 9789029540117. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan