'Was het een betovering van oktober, met
zijn weke en roestige bladeren, waarboven de Notre-Dame zich bleek verheft –
elke steen gehouwen met de geborduurde precisie van een hermetisme – en zich
spits aftekent tegen de troosteloze grijze hemel?'
De ik-verteller is net ontwaakt
uit een droom. De aanblik van de gargouilles op de Notre-Dame slingert hem
bruusk terug naar zijn jeugd en zijn geboortedorp. Hij opent het raam, steekt
een sigaret op en kijkt naar de kathedraal. Parijs is de enige plek die hem kan
losmaken van zijn verleden en waar tegelijkertijd 'elke gotische gevel, elk
hoekje van de Seine […], elke boekhandel vol van suggestieve letters en kleuren,
tot hem spreekt', met een intieme taal die helemaal de zijne is. Hier is hij en
is hij er niet. Zijn geest bevindt zich voortdurend elders, in een ander
tijdperk.
In
de onstuimige, Shakespeariaanse roman In galop het duister in laat de
Catalaan Baltasar Porcel (1937-2009) uit de schrale wereld van zijn jeugd en de
eeuwenlange overlevingsstrijd van zijn geboortedorp Andratx (Mallorca) een
mythisch universum oprijzen. De geschiedenis en de tragiek van het geslacht
Vadell, generatie na generatie onderhevig aan angsten en wanen, maakt hij
tastbaar in dit wervelend historisch verhaal, zopas uitstekend vertaald door
Frans Oosterholt.
In boekhandel Shakespeare and Company stuitte de verteller enkele dagen
geleden op een geschrift waarin een Spaanse monnik uit de negentiende eeuw
melding maakt van het dorp Andratx en de familie Vadell. Reeds lang wil de
verteller een genealogisch overzicht opstellen van zijn voorouders. Na de dood
van zijn oom, de vicaris van het dorp, erfde hij talloze paperassen:
notitieboekjes, brieven, vergeelde foto's en andere archiefdocumenten. Het
geschrift van de Spaanse monnik blijkt een aanvulling daarop.
De documenten maken gewag van de
opkomst en het schielijk verval van het geslacht Vadell en fluisteren de
verteller een verhaal van hartstocht, naijver, incest, wraakzucht en waanzin
in; een verhaal dat zijn oorsprong vindt in de zeventiende eeuw, in een gehucht
met smalle, duistere huizen. In de loop der eeuwen zouden de Vadells vanuit
Andratx uitzwermen naar alle uithoeken van de wereld. Ook hij, de verteller, is
erfelijk belast: een onstilbaar vuur woedt in hem.
Op zijn zestiende verjaardag
kwam tante Amalia in zijn leven. Tijdens een zwempartijtje in een nabijgelegen
waterbekken zag hij haar: 'een vlammend beeld van furie, omlijst door de
winderige ochtend', een vrouw van eenenveertig, met wie hij nog nooit had
gesproken en zelfs geen blik had uitgewisseld. Ze beleefden een uitzinnig
minnespel. Pas een kwarteeuw later keerde de verteller terug naar Andratx om te
snuffelen in de archieven van de familie.
In de zomer van 1678 begon de
saga van het geslacht Vadell, op 'een dag waarop een zuidwestenwind woei […],
toen twee Moorse zeilboten met gebolde windvang hun voorsteven in de vorm van
een halve maan richtten naar Dragonora, een klein, langgerekt eilandje met
ruige kliffen, heuvels met hoge begroeiing en een getande rug, voor de kust van
Andratx.' De wachters bliezen alarm. Het dorp raakte in rep en roer, de poorten
van de weermuur werden gesloten, de donderbussen geladen en de bloedhonden
opgehitst voor de strijd.
In de geschriften wordt ene Jaume Vadell genoemd. De
gewezen torenwachter en galeislaaf werd door de Moren gevangengenomen en in
Noord-Afrika wederom als slaaf verkocht. Hij redde het leven van zijn kapitein,
de aristocraat Capovara, maar legde zelf het loodje. Uit dankbaarheid liet de
edelman zijn landgoed en al zijn bezittingen na aan de familie van zijn redder.
De Vadells namen ook de banier van de Capovara's over: drie paarden op een
zwarte achtergrond. In de stallen van het landgoed huisden edele dieren met
trillende haren en een diepe, soevereine adem. Als een rode draad lopen zij
door de familiegeschiedenis. Ook hen wacht een gruwelijk lot.
Als kind bewoonde de verteller
het donkere souterrain van het landgoed in Andratx, samen met zijn immer
naaiende en murmelende oma. In haar warrige verhalen mengde zij historische
details met apocalyptische visioenen, waarin Moren met paarden en machines uit
de Hel opstegen. In de reusachtige hal hingen portretten van zijn voorouders,
voornamelijk zeelieden, landeigenaars en klerikalen. Ze strekten de armen naar
hem uit en joegen hem angst aan. Het landgoed verkeerde sinds lang in traag verval
en werd langzaam verzwolgen door klimop en schimmel.
Weggezakt in een kolossale
oorfauteuil in de sacristie (gekalkte muren volgehangen met heiligenbeelden)
zat zijn oom, de vicaris. Hij sprak over Shakespeare, over Macbeth en de honger
naar macht, over Hamlet en de waanzin van de wraak. Van de vicaris leerde de
verteller over een verder verleden: de tijd van het Grote Schisma van het
Westen; het begin van de inquisitie; de waanzin en de terreur. Hij begon te
beseffen dat de mensen in zijn omgeving, de levende nazaten van de Vadells,
dingen uit de geschiedenis herhaalden met hetzelfde automatisme als waarmee ze
baden: 'zonder er aandacht aan te besteden maar overtuigd van de intrinsieke
waarde van de woorden'. Ook hij, luisterend naar zijn oma en naar de vicaris,
durfde zich niet te verroeren 'als het spook van de angst dicht langs hem
scheerde'.
Naarmate het geschiedkundig onderzoek van de verteller vordert, verdicht het
duister zich. Alles wordt ingewikkelder en chaotischer, met feiten die elkaar
tegenspreken. Gesmoorde kreten en verval stormen op hem af, als ruiters in een
tomeloze galop. Het besef groeit dat hij geen enkele zekerheid zal vinden; zijn
fundamenten gaan aan het wankelen. Hij verdwaalt in een wereld van schimmenstoeten,
doodswalmen, spinrag, verschrikte ogen en maneschijn.
Is dit graven naar zijn wortels
slechts een poging van de verteller om die ene, felbegeerde verbinding te
bereiken? Om zijn vader, 'een ijl en permanent geestelijk baken', te begrijpen?
Om het beeld van zijn ravissante moeder van weleer op te roepen? Of zullen het
verleden en de voorbestemming ('het verborgen, subtiel weefsel waarvan ze
gemaakt zijn') het heden opnieuw inhalen?
Intens zinnelijk roept Porcel te
midden van al dat uitzinnig geweld, een 'neurotische destructie ad finitum',
zoete geuren, weelderige vormen en geëxalteerd kronkelende lichamen op. In
barok proza materialiseert hij angst en hunkering, dirigeert met duivelse hand
zijn heidense creatie, weeft er hemelse melodieën doorheen. Barbaren veredelt
hij tot aristocratische helden en antihelden, met de dood onontkoombaar op hun
hielen. Porcel verzint – naar eigen zeggen – niet. Hij herschept.
Baltasar Porcel: In
galop het duister in, Menken Kasander & Wigman Uitgevers, Leiden 2019, 266
p. Vertaling van Cavalls cap a la fosca door Frans Oosterholt. ISBN
9789491495670
deze pagina printen of opslaan