Nederlands proza

BOEKEN NR. 5, MEI 2022

Renée van Marissing: Onze kinderen

door Henk van Viegen

Als Mia, de ik-figuur van deze roman, vroeger haar vader omhelsde, konden haar handen elkaar niet raken achterop, maar ze hoorde wel het geborrel in zijn buik. Wat er in zijn geest borrelde, bleef vooral verborgen, realiseert ze zich nu hij vrij plotseling doodgegaan is. Nog net voor zijn dood is vaders blote bierbuik op de foto gezet naast de bolle buik van Mia’s zwangere partner Sally.  

De roman begint qua onderwerp dus niet direct vernieuwend. Een dode vader en een partner die binnen korte tijd gaat bevallen. Deze uitgespeelde tegenstelling: dood enerzijds en een geboorte/nieuw leven anderzijds mochten we vaker begroeten in de literatuur, met als beroemdste voorbeeld waarschijnlijk Jan Wolkers Brandende liefde. Het levert ook de obligate gedachten tegen het nog niet geboren kind over ‘hoe ga ik het doen’ tegenover hoe de vader het deed met de ik. Een broze bedoening in elk geval, dat opvoeden, zegt het fraaie omslagbeeld van Laura Mentink.
 
Daarna moet er een huis leeggehaald worden, samen met zus Iris, ook niet iets onbekends, net als de verschillen tussen de zussen en de onvermijdelijke irritaties. Maar goed, het gaat er natuurlijk ook om wat de auteur wél in de aanbieding heeft.  
 
Qua partner is dat van wisselende kwaliteit. Verwijten van Sally dat Mia nu te veel met haar vader bezig is en dus niet de juiste aandacht heeft voor het komende kind: mee naar de verloskundige en dergelijke, de inrichting van de kinderkamer in orde maken, sowieso er voor haar met haar dikke buik zijn. Dat soort bekend geneuzel. Wel zijn er enkele heel sterke dialogen tussen de twee, zelfs als het gaat om de kleur van de wieg. Het interessantst is hun gesprek over waarom Mia’s en Iris’ herinneringen aan vader steeds vervelende dingen betreffen. Dit motief wordt gaandeweg leidend in de roman: hoe werkt dat, met herinneringen?
 
Mia, tekstschrijfster van beroep, schrijft voor zichzelf, maar uiteindelijk hopelijk wel voor publicatie, een essay over films waarin mensen in hun eigen hoofd zitten. Gaandeweg breidt zich dat uit tot herinneringen, vooral ‘wat confrontatie met ruimtes en spullen uit je jeugd kan doen met je herinneringen, specifiek met traumatische herinneringen’. Dit via een boek van Douwe Draaisma. Dat komt dan mooi uit, want ze zit middenin de actualiteit van het leeg ruimen van vaders huis en diens dood roept uiteraard herinneringen op. Mia constateert dat ze de spullen eigenlijk nodig heeft om hem alsnog te leren kennen. Uiteindelijk kan ze bijna alles wegkeilen, ook omdat zus Iris behoorlijk aandringt.  
 
Het is niet helemaal duidelijk waarom het in dit opzicht nodig is drie pagina’s te besteden aan de navertelling van een paar scènes uit de film Eternal Sunshine of the Spotless Mind. Zo te zien alleen maar om een verbinding te leggen met een zin uit een documentaire van Rudy Kousbroek: nostalgie is heimwee naar iets wat er niet meer is. Een zin die misschien van toepassing is op de aanwezigheid van vader in het onttakelde huis. Dit, zoals ik dat dan maar noem: theoretische aspect, had wel wat soepeler gebracht kunnen worden. Verder zijn de stukken die gaan over vaders relaties met vrouwen na de scheiding met hun moeder niet erg strak geschreven. Soms nodig voor een traumatisch feitje (foute stiefbroer), soms veel te anekdotisch, soms dat je denkt: het zal wel.
 
De herinneringen aan vader zijn dus allemaal van dezelfde negatieve soort. Vader die twee afspraken maakt, die niet verschijnt op een diploma-uitreiking, vader die geen antwoord of uitleg geeft, vader die veel te veel drinkt, zo zelfs dat hij het leven van zijn kinderen in gevaar brengt, vader die zijn dochter dronken voert.
 
Het laatste gesprek dat de zussen (hierover) voeren in het leeggehaalde huis is geweldig geschreven. Het is een aantal bladzijden lange toneelscène die je meteen voor je ziet, met kleine irritaties, het aftasten van de misschien tóch aanwezige liefde voor de vader, inconsequent gedrag dat het wint van de rede en een fraaie overgang naar ontspanning. Mia lijkt in het slot wel vergevingsgezind. Ze weet ook met enige moeite een herinnering boven te halen die in elk geval voor de helft niet vervelend is: het gezamenlijk meezingen met een stevig poplied. Iris houdt de boel nog af: ‘Ik ben het kind, ik hoef niet tolerant te zijn’.  
 
De verschillen tussen de zussen zijn dan al wel duidelijk geworden. Iris de ordentelijke, knopen doorhakkende, die het emotionele nog even voor zich uitschuift. Mia die neigt naar de chaos, ze heeft die van haar vader geërfd. Een tijdje heeft ze ook veel te veel gedronken en in de laatste nacht in vaders huis geeft ze zich ook over aan het bier. Misschien een extra reden het doorgeven van het fysieke DNA aan Sally over te laten.
 
Mooi is de vanzelfsprekende manier waarop Van Marissing de status van het vrouwenstel neerzet, ze is niet de eerste vrouwelijke auteur die dat op deze manier doet in de Nederlandse literatuur van de laatste paar jaar (zie onder andere Hanna Bervoets en Maartje Wortel). Vader heeft daar geen enkele moeite mee, wel moet Mia hem een beetje opvoeden als het om de literatuur gaat: ze geeft hem elk jaar een boek van een vrouwelijk auteur voor zijn verjaardag. Sally wijst de docente van de zwangerschapsyoga er fijntjes op dat ze beter ‘mensen’ en ‘partners’ kan gebruiken dan ‘mannen’ en ‘papa’s’.  
 
Ook het slot van deze wat wisselvallige roman is in orde. Mia zwaait de containerophalers uit, en weer daarna leren we, via die van vader, nog iets over de buik van het paard. En daardoor weer iets van vader. Een slot dat terugkeert naar het begin. Met, jawel, dan toch eindelijk een, mooi terloops geplaatste, herinnering zonder smetje.
 
Renée van Marissing: Onze kinderen, Querido, Amsterdam 2021, 166 p. ISBN 9789021414461. Distributie L&M Books

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri