‘Gelukkig is de literatuur, zoals Borges heeft
geschreven, niet al te bang voor anachronismen en kan zij personages
samenbrengen die een andere tijd betreden, als een acteur die vanuit zijn
kleedkamer het toneel op stormt.’
Zo stelt de extradiëgetische verteller die Claudio Magris
(1939) als zijn literair-essayistische alter ego opvoert in Zuiderkruis.
Drie ware en onwaarschijnlijke levens. Die verteller ontpopt zich tot een discrete
regisseur die het leven van drie historische personages schetst. De drie belanden
na wat omzwervingen in Latijns-Amerika, meer bepaald Argentinië en Chili.
In het eerste deel beschrijft die alwetende verteller hoe
de Sloveense etnoloog-linguïst en pietje-precies Juan Benigar zich na een tussenstop in Bulgarije en
Buenos Aires (1908) zal thuis voelen in het Araucanië. De Sloveense
avonturier voelde zich erg verbonden met de natuur. In zijn nieuwe thuisland zal
hij twee maal huwen met vooraanstaande inheemse vrouwen, twaalf maal vader
worden en er ook begraven worden, naast zijn echtgenotes. Zijn veelal in het
Spaans opgestelde geschriften over de inheemse culturen en gebruiken keren wel
terug naar het oude continent en worden bewaard in de bibliotheek van Ljubljana. Benigar zag er dan
wel uit als een ‘gringo’, een blanke, toch gedroeg hij zich niet superieur en
besefte hij dat de westerse beschaving er eigenlijk geen is. Hij ging op in de
gebruiken en mythes van Araucanië, van de Mapuche die hij ontleedde als een
linguïst. Benigar was een genereus man en werkte graag samen, maar hij was ook
radicaal individualistisch, melancholisch en had vage theosofische ideeën die
zijn relatie tot de dood bepaalden.
De tweede avonturier is de Franse
advocaat Orélie-Antoine de Tounens, die op 17 november 1860 de (her)stichting
van het Koninkrijk Araucanië (en later ook Patagonië) verkondigde en zich
meteen ook tot koning van dat rijk uitriep. Volgens de verteller had hij ‘niets
van de lichtheid van de achttiende-eeuwse avonturier met diens scherpe,
cynische realiteitszin en nuchtere kennis van de wereld. Orélie [was] een held
uit een negentiende-eeuws melodrama, theatraal en karikaturaal, met een hang
naar pathos en grote gebaren, op de grens van drama en klucht.’ De Tounens zou zijn rijk verliezen en
proberen te heroveren. Zijn dwaasheid is lachwekkend, maar roept ook
bewondering op, precies omdat dwazen ‘het botte en wrede harnas van de
zogenaamde werkelijkheid’ doorprikken.
Ook de
Italiaanse Angela Vallese is in de ogen van de verteller een avonturierster. De
moedige Salesiaanse zuster wijdde haar leven aan het uitgebuite en onderdrukte indiaanse
kunstvolk van Vuurland dat haar voor een pinguïn aanzag, een vergelijking die de
non best kon smaken. In een erg onherbergzame streek zette ze zich in met een
ongekende generositeit en veerkracht die nog weerklinken in haar verzamelde
brieven.
Vuurland
beschrijft de verteller echter niet alleen door de ogen van Angela Vallese, maar
ook door die van Daniele Del Giudice (1949-2021), wiens werken de verteller erg
bewondert. De in september overleden Italiaanse auteur slaagt er immers in om natuur-ruimte
en tijd-geschiedenis knap met elkaar te verbinden. Magris’ alter ego geeft Del
Giudice een prominente plaats in Zuiderkruis. Drie ware en onwaarschijnlijke
levens, maar in de driedelige vertelling vind je een indrukwekkend aantal
verwijzingen naar literatuur, geschiedenis, mythologie, film… die nooit betuttelend
overkomen. Met de typisch meanderende schrijfstijl voert de auteur uit Triëst
de lezer mee in het kielzog van drie erg uiteenlopende personages, maar ver-voert
hij je dan ook subtiel met zijn eruditie.
Claudio Magris: Zuiderkruis.
Drie ware en onwaarschijnlijke levens, De Bezige Bij, Amsterdam 2022, 153 p.
ISBN 9789403157115. Vertaling van Croce del Sud door Linda Pennings. Distributie
Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan