‘ik hou mijn
adem in en maak een koprol onder water, ik heb moeten ploeteren en vernielen,
maar hier ben ik: ook ik heb recht op gelukzaligheid.
Ik krijg een
slot water van het meer binnen en ik moet grijnzen: het is zoet, suikerachtig,
dit water, deze modderpoel, smaakt naar kersen, naar mandarijnenjam, naar
marshmallows. Het water van het meer is altijd zoet, schreeuw ik met alle
kracht die ik in me heb.
Nog een keer: Het water van het meer is
altijd zoet.
Ik schreeuw met alle kracht die ik in me heb.’
Het
meer in kwestie is het Meer van Bracciano, een mooi kratermeer ten noordwesten
van Rome, dat echter ook schaduwkanten heeft. Zo ervaart toch het
hoofdpersonage van Giulia Caminito’s derde roman, Antionia’s dochter, de
ik-vertelster, wier naam maar één keer gebruikt wordt in een brief van haar aan
een overleden vriendin. Haar leven en dat van haar familie ‘is een continue
smeekbede’. In de oorspronkelijke titel, L’acqua del lago non è mai dolce,
ontkent Caminito (1988) de zoete smaak van dat Meer van Bracciano. Eind jaren 1990,
begin deze eeuw groeit Gaia samen met haar broers, de oudere Mariano, haar
halfbroer, en de jongere tweeling Roberto en Maicol, op in armoede. Haar vader
is immers als bouwvakker na een werkongeval verlamd geraakt en kan door zijn
zwartwerk niet rekenen op een uitkering. Kostwinner is Gaia’s moeder, Antonia,
die verbeten vecht voor een betere woonst en een échte thuis. Het gezin zal een
aantal maal verhuizen om dan uiteindelijk terug te keren naar een eerdere
woonst, hun wettelijk adres aan de Corso Trieste, een sjiekere buurt waar Gaia
voor het eerst beseft dat ze de gevolgen van de Italiaanse klassenmaatschappij
ondergaat.
Waar
Gaia zich ook begeeft, ze lijkt altijd naar de periferie, de ‘buitenwijk’, te
worden verwezen. Op school is ze de leerlinge die niet meekan met de laatste
trends en in haar sociale contacten weet ze niet hoe om te gaan met
lichamelijkheid en sensualiteit. Haar schroom en terughoudendheid contrasteren schril
met de openheid en het geëxperimenteer van haar leeftijdsgenoten, haar zogenaamde
vrienden, door wie ze zich vaak gepest of verraden zal voelen. Gaia zal
bijwijlen ook erg wreed reageren door anderen te negeren, hen fysiek geweld aan
te doen of vandalenstreken uit te halen. Het lukt haar niet om echte
vriendschappen op te bouwen. Tijdens haar adolescentie vormen treinen haar toevluchtsoord,
de treinen die ze neemt van en naar school, de plek waar ze zich kan focussen
op haar studies.
Gaia wil en moet zich bewijzen, hierdoor aangezet door haar moeder wier
koppigheid, vervat in haar rode lokken, ze heeft overgeërfd. Uitstekende studieresultaten
leiden immers tot een goede job en een zich losrukken uit de armoede. Gaia rebelleert
echter tegen haar moeder, de sterkste persoon die ze kent en die ze nooit zal
evenaren, en zal uiteindelijk filosofie studeren, een opleiding die alleen maar
tot meer studie zal leiden:
‘De samenvatting van mijn leven beslaat één pagina en meer
niet, ik heb geen werkervaring, geen cursussen gedaan, geen taalniveaus, ik heb
alleen maar gestudeerd en ik weet niet hoe ik moet uitleggen aan wie mijn cv
leest dat mijn blokken een daad van zelfopoffering is geweest, en dat ik
onverstoorbaar heb gedaan wat de maatschappij van mij verwachtte, het was de
orde der dingen die wilde dat ik studente werd, ik ben op niets vooruitgelopen,
heb niets op de lange baan geschoven, plichtsgetrouw heb ik alle noodzakelijke
stappen van mijn opleiding uitgevoerd en nu ik ben opgeleid is het alsof ik
weer een massa zonder vorm of diepte ben geworden, een nutteloze verzameling van
begrippen, van mij wordt ervaring verwacht terwijl het onwaarschijnlijk is dat
iemand zal besluiten mij die aan te bieden, ik ben slagroom, ik ben gesmolten
ijs.’
Gaia’s
coming-of-age lijkt dus work-in-progress, wat ook het open einde bevestigt. Antonia’s
dochter leest als een gedachtestroom waarin de ik-vertelster het heden en
verleden ophangt aan een dertiental episodes en ervaringen, terwijl ze haar
eigen identiteit en kunnen steeds in twijfel trekt. In de roman, die de premio Campiello
wegkaapte en genomineerd werd voor de Premio Strega, twee prestigieuze
literaire prijzen, verweeft ze heel wat maatschappijkritiek, zoals de hang naar
uiterlijk vertoon en de impact van merken, de opkomende sociale media en de
uitholling van het politieke engagement – Antonia en Gaia’s broer Mariano
hebben hierover meermaals ruzie. Met haar laatste worpeling treedt Caminito uit
haar comfortzone, de historische roman, iets wat ze in ‘De aantekening van de
schrijfster’ verder contextualiseert. Net zoals Teresa Ciabatti’s Het leek
schoonheid, ook een Strega-finalist, mag Antonia’s dochter dan
wel elementen uit Caminito’s leven bevatten, toch is het zeker geen
autobiografische vertelling. In tegenstelling tot Ciabatti’s schrijfstijl is
die van Caminito minder rauw, maar wel beklemmend en emotief, met veel
opsommingen en nevenschikking in erg lange zinnen, waarin dialogen nauwelijks
gemarkeerd worden.
Giulia Caminito: Antonia’s
dochter, Cossee, Amsterdam 2022, 315 p. ISBN 978902531391. Vertaling van L'acqua del lago non è mai dolce door
Hilda Schraa. Distributie Pelckmans Uitgevers
deze pagina printen of opslaan