‘Staar door me heen’
Op de achterflap van Letaal,
de postuum verschenen enige dichtbundel van Johan Sonneville (1941-1995), staat
onder meer de volgende zin: ‘Johan Sonneville speelde een belangrijke rol in
het literaire leven in Vlaanderen’. Die zin is afkomstig van Guy van Hoof en
lijkt meer dan een kwart eeuw na de zelfgekozen dood van de dichter een
tamelijk boude uitspraak. Toch is meer aandacht voor zijn werk als uitgever, literair
wegbereider en schrijver zeker gerechtvaardigd. Zo stuurde Sonneville het
manuscript van zijn – alweer – enige roman Netsky in voor de Reina
Prinsen Geerlingprijs 1964. Bekroond werd hij niet, maar samen met de onlangs
overleden Jacques Hamelink (1939-2021) kreeg hij toen wél een eervolle
vermelding. De korte nouveau-romanachtige roman viel na publicatie in 1969 – bij
zijn eigen Brugse uitgeverij Sonneville – wél de debuutprijs van de Antwerpse
Boekenbeurs 1970 te beurt. Dat alles valt niet alleen te lezen in het aan Paul
de Wispelaere gewijde biografische essay Paul de Wispelaere.
Bruggenbouwer, maar wordt ook gememoreerd in het inleidende opstel van de dichtbundel. Dat
opstel is, net als het aangehaalde essay, van de hand van Andreas Van Rompaey,
die met veel zorg instaat voor de literaire erfenis van Johan Sonneville.
De in Letaal
verzamelde vroege (1957-1963) en latere gedichten worden, behalve door Van
Rompaeys treffende inleiding ‘Poëzie als vergeefse toenaderingspoging’, ook
voorafgegaan door de huldegedichten ‘Bruges la morte vivante’ van Willie
Verhegghe en ‘Gitan’ van Renaat Ramon. Het Brugge-gedicht van Verhegghe, dat
naar Georges Rodenbachs roman Bruges-la-morte (1892) knipoogt, bevat
onder meer deze verzen: ‘En niemand die je zeggen zal / dat onder deze torens
de adem van ridders / in de schede van hun stemmen stokte’. Hoewel de beeldspraak
merkwaardig is, roepen de verzen vooral een pessimistisch getint mensbeeld op.
En dat mensbeeld houdt volgens de ook in de inleiding geciteerde Renaat Ramon
verband met ‘Rodenko’s visie op de moderne poëzie en met de existentialistische
filosofie en kunstuitingen’. Wie Sonnevilles vroege gedichten leest, kan inderdaad
bezwaarlijk ontkennen dat ze de neerslag vormen van wat Van Rompaey zijn
‘existentiële vertwijfeling’ noemt.
De gedichten in deze bundel zijn
ongelijk van kwaliteit, of zoals de inleider het preciezer verwoordt: ‘de
hoogte- en laagtepunten liggen bijzonder dicht bij elkaar’. Toch offreert de
dichter enkele pakkende verzen die antiburgerlijk en/of rebellerend van toon
zijn en aansluiten bij de poëzie van tijdgenoten als Lucebert, Bob Dylan, Remco
Campert, Adrian Henri. ‘Het indolente leven’ is daarvan een voorbeeld en roept
de lamlendigheid en uitzichtloosheid op die bij een doelloos leven horen, zoals
meteen uit de eerste verzen blijkt:
‘(poging om te ontwaken)
in begrafenisstemming der witte straten
worden de dagen
slapend uitgesteld
op toegegroeide gezichten
wijl
wachtenden
op kadepunten gestuwd
andere oevers menen
te zien’
Een
van de meest aangrijpende gedichten lijkt me ‘Staar door me heen’, dat
overigens als een soort motto in Netsky is opgenomen, waaraan ‘een
nabericht door Paul de Wispelaere’ is toegevoegd. De vrij korte tekst klinkt
zo:
‘staar
naar twee ijzeren wegen waar
alle nachten langs je huis verzinken
–
om de spottende leemte van de middag
weent je lichaam nu –
ik glijd voorbij de laatste hand:
wil vertikaal verrijzen,
schuldigen achterlaten.
de hel is kleiner dan je denkt,
langs vele wegen
kom je de dromen tegen,
maar staar dan door me heen,
ik ken het oude niet
het lied der dwaze maagden:
ik talisman
doorboord.’
Je zou het als een belijdenisgedicht
kunnen lezen van iemand die helemaal vastzit – of vastgespijkerd ligt? – of als
een verrijzenisgedicht, waaruit een verlangen naar bevrijding spreekt: er loopt
een opgaande lijn van ‘verzinken’ over ‘vertikaal verrijzen’ uit ‘de hel’ naar
‘de talisman’ De aangesprokene zou iedereen – ‘je’ – kunnen zijn, maar evengoed
het doorboorde beeldje ‘Netsky’, dat het hoofdpersonage in Netsky tijdens
zijn denkbeeldige rondreis in Griekenland op de kop tikt. Daar heet het dat het
beeldje ‘het symbool [is] van de ontoereikendheid der dingen en der wensen, symbool
van het geluk’. Het gaat dus om een ambivalent symbool, waar de ik-figuur in
het gedicht zich lijkt mee te identificeren: ‘ik talisman / doorboord’.
Hoewel Van Rompaey
terecht stelt dat Sonneville ‘de conventionele regels en schema’s overboord’
gooit, bevat de bundel toch twee sonnetten of sonnetterige gedichten. Het
eerste is het vroege ‘Rubato voor slaven’, waarin de blinde verslaafdheid van
de westerling aan het materiële wordt gegispt: ‘arme blanke slaven zijn het met
veel geld / zijn het zonder geweld’. Heel anders klinkt ‘Op zondagmorgen’, dat
blijkens de bronvermelding pas in 2001 werd gepubliceerd. Het evoceert een
herinnering aan de lancering van het literaire blad BETOEL (1971-1973) op de Poëziemarkt
in Wetteren in 1971. Het sonnet etaleert het bedwongen idealisme van een ploeg
van zes: ‘sater, agitator, vorst / de dichter, de dandy en de vent’, wellicht personae
van een en dezelfde dichterlijke figuur.
Heel wat teksten van de afdeling
‘Latere gedichten [1971-1972, 1987-1994]’ schurken vrij dicht tegen de anekdotische
of alledaagse werkelijkheid aan. Het meest imponerende exemplaar is het gedicht
‘Vrijdag 12 november’, dat bijna zeven volle bladzijden beslaat en de
berichtgeving van/over één dag uit de krant De Standaard overloopt. De oplijsting
van berichten sorteert een ironisch effect en reveleert de absolute
ongerijmdheid en willekeur van veel menselijke activiteiten. De mening van de
dichter lijkt uit het overzicht geweerd, al onthoudt die zich niet van enig
opiniërend commentaar, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van typografische
middelen.
Met deze verzorgde bloemlezing
voegt Van Rompaey een waardevol document toe aan wat er van of over deze bevlogen
schrijver is verschenen. De uitgave completeert in ieder geval het beeld dat
van hem bestaat en kent hem alvast een iets prominentere plaats toe in het naoorlogse
literaire landschap van Vlaanderen.
Johan Sonneville, Andreas Van Rompaey (sam.): Letaal, De Vries-Brouwers, Antwerpen 2022, 70 p. ISBN 9789061743132
deze pagina printen of opslaan