Vertaald proza

BOEKEN NR. 8, OKTOBER 2022

Natalia Ginzburg: De kleine deugden

door Inge Lanslots

‘De spaarpot is dus onze eerste fout: in ons opvoedkundig systeem hebben we een kleine deugd geïnstalleerd.’  

In 1916 ziet Natalia Levi het levenslicht in Palermo. Ze wordt geboren uit een joodse vader en een katholieke moeder, maar zal ongelovig opgroeien. In Rome geniet Natalia een ietwat onconventionele opvoeding die ze zich later in haar literaire oeuvre zal inschrijven. Haar familie zal zich verzetten tegen het (opkomende) fascisme en hierdoor meermaals bedreigd worden. Zo ook haar eerste echtgenoot, de uit een welgestelde Russisch Joodse familie afkomstige Leone Ginzburg, die naast politiek activist ook auteur, journalist en docent was. Door zijn verzetsactiviteiten moet Leone in 1940 in ballingschap, in een onooglijk dorpje in de Abruzzen, waar Natalia en hun kinderen hem zullen vervoegen.
 
Laat die ballingschap nu net Natalia Ginzburgs De kleine deugden openen. In ‘Winter in de Abruzzen’ beschrijft ze in enkele pagina’s hoe anders en tegelijkertijd idyllisch het leven wel was door de kleine dingen, ver van Rome én de politieke realiteit. De toon van de tekst, die Ginzburg in 1944 schreef, is ontroerend nostalgisch - naar het einde van de Tweede oorlog zal haar man opnieuw worden opgepakt en uiteindelijke bezwijken aan de martelingen waaraan de Gestapo hem onderwerpt, maar ook lichtvoetig – Ginzburg is niet alleen een hoofdpersonage in haar verhaal, maar ook een subtiele ik-verteller.
 
Ook de andere bijdragen in de bundel hebben een autobiografische ondertoon, maar Ginzburgs vertelstem creëert een afstand tussen de auteurs leven en de vertellingen hierover. Zo verbeeldt Ginzburg in ‘Kapotte schoenen’ en ‘Portret van een vriend’ hechte vriendschappen. In ‘Hij en ik’ uit 1962 heeft de auteur het over haar tweede echtgenoot, Gabriele Baldini, een docent Engelse literatuur, die zowat in alles haar tegenpool was. In haar enigszins karikaturale portrettering is Baldini een gedisciplineerde allrounder, terwijl Ginzburg teruggetrokken en chaotisch is. Toch vinden ze elkaar in hun passies, zoals muziek en film, al kan Ginzburg geen toon houden en weet ze acteurs noch films te plaatsen. Met ‘Hij en ik’ overstijgt Ginzburg duidelijk haar tweede huwelijk en snijdt ze speels een universeel thema aan.  
 
Ginzburg had zichzelf en haar man leren kennen tijdens hun verblijf in London tijdens Baldini’s mandaat als directeur van het Italiaans Cultureel Instituut in de Britse hoofdstad. Op de Britten met hun ‘desolate weemoed’ krijgt ze minder vat, maar ze weet hen raak te schetsen in ‘Loflied en treurzang op Engeland’.
 
‘Het Engelse volk lijkt zich niettemin ergens bewust van zijn treurigheid, van de treurigheid die het land de buitenlanders inboezemt. Tegenover buitenlanders maakt het de indruk zich daarvoor te verontschuldigen en lijkt het altijd haast te hebben om weg te gaan. Het leeft hier als in eeuwige ballingschap, dromend van andere hemelsferen.’
 
‘In het land van de weemoed gaat het denken altijd uit naar de dood. Het vreest de dood niet, de schaduw van de dood lijkt er op de weidse schaduw van de bomen, op de stilte die al aanwezig is in de ziel, verloren in haar groene slaap.’
 
In ‘Mijn vak’ gaat Ginzburg dan weer in op haar schrijverschap dat de essentie van haar bestaan was:  
 
‘Maar als ik verhalen schrijf, ben ik als het ware in mijn geboorteplaats, in de straten die ik van jongs af aan ken en tussen de muren en bomen daar. Mijn vak is verhalen schrijven, verzonnen dingen of dingen die ik nog weet van vroeger, maar in elk geval verhalen, dingen waarin het niet om ontwikkeling gaat, maar alleen om herinnering en fantasie. Dat is mijn vak, en ik zal het tot mijn dood beoefenen.’
 
Schrijven is als het ware thuiskomen, in goede en slechte tijden.
 
‘Onze dagen en belevenissen, andermans dagen en belevenissen waar we getuige van zijn, lectuur en beelden en gedachten en gesprekken laven het en het groeit in ons. Het is een vak dat zich tevens voedt met gruwelzaken, het slokt het beste en het slechtste van ons leven op, zowel onze slechte als onze goede sentimenten stromen samen in zijn bloed. Het voedt zich en groeit in ons.’
 
De eigenzinnige Ginzburg, die in 1991 overleed, stond erop dat ze een schrijver en geen schrijfster was – bij aanvang van haar carrière lieten critici zich neerbuigend uit over de zogenaamde minderwaardige schrijfsels van vrouwelijke auteurs. Ondertussen behoort haar werk tot de Italiaanse canon. In de lage landen waren we al vertrouwd met Ginzburgs romans en een aantal verhalen. Met De kleine deugden, dat oorspronkelijk in 1962 verscheen en meermaals werd heruitgegeven, maken we ook kennis met haar meer essayistisch-journalistieke kant. In de bundel, met twee delen die een twintigjarige productie bestrijken, wordt Jan van der Haars knappe vertaling vergezeld van een uitvoerige paratekst. Die begeleidende teksten duiden Ginzburgs leven en werk verder en dwingen de lezer haast om haar teksten meermaals te herlezen, ook ‘De kleine deugden’, de bijdrage die meteen de titel is van de bundel. Zo zal de lezer ontdekken dat onze kleine deugden altijd moeten afgezet worden tegen grote waarden. Een levensles die een ander licht doet schijnen op onze spaarpot.
 
Natalia Ginzburg: De kleine deugden, Nijgh & van Ditmar, Amsterdam 2022, 320 p. ISBN 9789038812236. Vertaling van Le piccole virtù door Jan van der Haar. Distributie L&M Books

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri