Houdt wel van me, houdt niet van me, houdt wel van me, houdt niet van me, houdt wel van me, houdt niet van me. U herkent het spelletje misschien uit de kindertijd. Toen volstond
een madeliefje om de werkelijkheid te beslechten. En als de uitkomst niet
beviel, dan plukte je simpelweg een beter bloempje. Peter Zantinghs Tussentijds
begint met een twaalfbladig madeliedje. Elk hoofdstuk nadien wordt er een
blaadje plukt. Hier wordt iets gekozen.
We vallen in bij een koppel waar
de klad erin zit. Al heeft nieuw leven net zijn intrede gemaakt met het zoontje
Mats, toch staan Tess en Robin op een breekpunt. Hij vertelt ons: ‘Hoelang had
ik haar al niet meer gezien? Echt gezien? Het voelde alsof ik al
minstens een jaar niet had opgekeken van mijn bord als we tegenover elkaar
zaten te ontbijten.’ Net zoals in Na Mattias teert Zantinghs vierde roman op herkenbaarheid.
Tess, een
getalenteerde illustratrice, zit op de trein richting Zuid-Duitsland om haar
eerste prentenboek voor te stellen, wanneer Robin in een auteursexemplaar iets
dwingends opmerkt. ‘Met een onvaste hand sloeg ik het weer dicht, een kort
moment in de waan dat ik het nog kon toedekken, nog kon veinzen dat ik het niet
gezien had. Maar ik wist al dat ik naar haar toe moest.’ Met Mats springt Robin
op de trein, een rit die het hele verhaal overspant.
Onderweg maakt Robin de balans
op. Bij hun afscheid in Arnhem beloofde Tess hem dat ook te doen, nadenken over
hen. Wie op de trein zit, heeft immers tijd. In terugblikken zien we hoe Robin
twijfelt over het vaderschap. Als klimaatactivist en wijkadviseur in een
gemeente nabij Utrecht is hij doordrongen van de alarmerende klimaatcijfers.
Hoe moreel is het een kind te krijgen op een verbrandende en overstromende
planeet? Robin – ‘hoogstens extrapoleer ik de werkelijkheid’ – heeft het zo al
lastig met keuzes, terwijl Tess al lang wist ‘welk verhaal ze wás’.
Er komen
duimschroeven aan te pas wanneer Tess Robin vertelt over mogelijk geërfde
complicaties. Hoe langer ze wachten, hoe moeilijker en gevaarlijker een
bevalling belooft te worden. Een consult bij een gynaecoloog moet verlossing
brengen. Verlossing, zo ziet Robin het ook: ‘Ik vroeg me af wat
onvruchtbaarheid zou betekenen. Verlies – dat toch in de eerste plaats.
Misschien niet direct van een toekomst, dan toch van een keuze. Maar ook
betekende het, als ik dieper afdaalde: bevrijding.’
Dergelijke passages laten de
fijnzinnigheid zien waarmee Zantingh registreert. Het is verleidelijk Robin als
rigide denkende nummertjesputter te lezen, maar dat laat de schrijver niet toe.
Wanneer we in het heden terugkeren naar de treinrit, zien we immers de
zorgende, geduldige Robin. Er is ingehouden frustratie wanneer Mats in een
station hommer heeft, maar de jonge ouder houdt stand. Ook de
medereizigers, waaronder niet toevallig een zwangere vrouw, kunnen rekenen op
een luisterend oor en een helpende hand.
Ondanks de bescheiden omvang van
de roman, raakt Zantingh het existentiële door klimaat en oudertwijfel te
verbinden. Welke ratio rest er wanneer het individu in het diepste van diens
kern wordt aangetast? Al wettigen ze elk een afzonderlijke roman, beide thema’s
wisselen elkaar versterkend af als in een feilloze estafette. Het stokje valt
wel even wanneer blijkt dat Robins vader, een oud-klimaatactivist, aan dementie
lijdt. Zantingh smijt er nog een thema op. Het voert tot verscheurende scénes zoals
het kraambezoek van de vader – ‘Maar ik zou dit graag onthouden’ –, en het
brengt Robin tot reflecties over de feilbaarheid van het oudergeheugen – ‘ik
wil terug, naar hem, naar dat moment. Weg, hij is al weg. Uit de dagen geschud.
Er hangt al een nieuwere versie tegen me aan’ –, maar de thematische densiteit
leidt hier tot oppervlakkigheid. De ziekte van de vader wordt eigenlijk
vergeten.
Aangekomen
in Duitsland, in het voorlaatste hoofdstuk met nog een blaadje aan het
madeliefje, krijgt de lezer een stomp in de maag. Een wrange twist zet alles op
losse schroeven. Pas nu blijkt hoe de roman ons valselijk heeft voorbereid.
Zoals je je denkt klaar gemaakt te hebben voor het ouderschap, zo blijkt pas
achteraf hoe weinig je daar werkelijk in bent geslaagd. Evengoed bedriegt het
madeliefje. Wie het spel speelt, legt de werkelijkheid niet in een beslissende
plooi, maar kiest er net voor dat uit te stellen.
Zo wordt Zantinghs roman
uiteengereten door gemaakte en niet gemaakte keuzes. De lezer raakt verstrikt
in werkelijkheden die als sporen verschillende richtingen opgaan. De harmonie
daartussen is illusoir, zoals je de idee van stilstand krijgt bij twee treinen
die elkaar kruisen aan dezelfde snelheid. Dat zelfbegoochelende moment is de
tussentijd: ‘Zeven minuten zijn we onderweg geweest, maar het lijkt in de
tussentijd donker te zijn geworden.’
Zantinghs Tussentijds
biedt een wrang realisme waar terzelfdertijd weinig werkelijkheid te vinden is.
Het gemak waarmee het boek leest is ogenschijnlijk. Lees maar, wenkt het. Pas
nadien weet je dat je ergens verloren bent gelopen. En dan lees je het boek nog
eens in de hoop het labyrint te karteren, maar wandel je je toch opnieuw vast. Tussentijds
zal het de Libris-jury niet makkelijk maken. Dan maar een madeliefje
gebruiken?
Peter
Zantingh: Tussentijd, Das Mag, Amsterdam 2023, 175 p. ISBN 9789493248458.
Distributie De Wolken
deze pagina printen of opslaan