Je
eerste vrouw een bloedneus meppen, daarna heb je nooit meer contact met haar en
je dochter. Schreeuwen om rust en aandacht, en dan voortdurend roepen dat je
partner die wil: ‘het draait weer om jou’. Jezelf een bijzonder goed en
oorspronkelijk kunstenaar vinden, je nieuwe vrouw, Zigi, is slechts uitvoerend
‘kunstenaar’. Die niets, maar dan ook helemaal niets gunnen: lekker in bad
zitten (‘Nú naar mijn schilderij komen kijken’), of een avond uit eten met een
vriendin, en oefenen met een medemuzikant (‘Wat moet ik dan doen?’)... Als zij met
eten, thee of koffie aankomt, zet je dat lekker onder druk. ‘Nou hoeft het niet
meer’ e.d. Op de autowegen lichtflitsen geven en toeteren om plaats voor je te
maken. Veel te hard rijden. Je vrouw uit de auto zetten als ze daar iets van
zegt. De mensen op de oude school van je dochter schofferen (waarop je er door
twee klerenkasten uit wordt gegooid). Als er niet open wordt gedaan, blijf je op
de bel drukken en tegen de deur trappen, omdat die hork binnen niet reageert.
Dit is nog maar een kleine selectie.
Gelukkig heeft dit kleine boek
pagina’s waar een heleboel wit op staat: de titelloze hoofdstukjes beginnen op
de helft van een pagina en eindigen niet zelden ruim voor de helft van die van
het slot van het stuk. Anders was er ongetwijfeld nog meer negatiefs uit het
naamloze ik-personage komen stromen. Maar het is ruim voldoende om op het
achterplat te zetten: ‘een onontkoombaar eind’. Je zit als lezer al geruime
tijd tegen Zigi te roepen: ga nou toch eens weg bij die ongelofelijke klootzak.
Bij zijn ruige karakter past een schilderijenreeksje met daarop ‘bekende mensen
met een besmeurde smoel’. Allemaal ‘Untitled’, aan andere titels doet hij niet.
Dit is het
simpele verhaal: een vrouw laat zich inpakken door een man, een niet erg
succesvol kunstenaar. Deze macho eist alle aandacht op voor zichzelf, stampt
mopperend, kankerend en horkerig door het leven, waarbij hij zijn vrouw zo
weinig mogelijk ruimte biedt. Deze vrouw krijgt op een bepaald moment genoeg
van zijn gedrag en zijn gezuip, en probeert dat (vergeefs) te veranderen,
bijvoorbeeld door samen naar een therapeut te gaan. Op een gegeven moment gaat
de ik opnieuw over tot geweld. Tussendoor is er aandacht voor de inmiddels
16-jarige dochter van de ik, Lotte; hij heeft haar al jaren niet gezien en hij lijkt
op weg haar weer eens te ontmoeten.
Met wie hier afgerekend wordt
weten we niet, maar dat er afgerekend wordt, is wel duidelijk. Misschien tekent
Joke van Leeuwen iets op uit haar eigen leven of omgeving. Wellicht wilde ze
eens graag zo’n ouderwetse macho van een kunstenaar, zoals we die van het
modernisme kennen, te kakken zetten. Of een plurkerige kunstdocent. De auteur
deelt mee dat dit een werk van fictie is, ‘er komen geen bestaande figuren in
voor’. Altijd intrigerend, die beroemde verklaring vooraf, maar wellicht ook
gewoon een geintje. Volgens mij is dit de eerste keer in een boek voor
volwassenen dat ze dit op deze manier doet (in De onervarenen vermeldde ze ook dat het om een
werk van fictie ging, maar daar was het vanwege de vrije interpretatie van de
geschiedenis).
Van Leeuwen had kennelijk
besloten dat een lichtpuntje bij haar ik-personage niet nodig was. Hij roept
voortdurend dat hij meer van Zigi houdt dan ieder ander, maar ja, aan zijn
gedrag is dat helemaal nergens te zien. Het is onmogelijk iets te vinden wat deze
figuur aardig zou kunnen maken. Best knap volgehouden, op zich. Zo geeft de
auteur de lezer toch een beetje spanning. Je blijft denken: nu komt er vast
iets aardigs, maar nee.
Nu had dit allemaal nog interessant kunnen zijn als Van
Leeuwen ouderwets op dreef geweest was als het gaat om de taal: sprankelend,
origineel en verrassend, zoals bijna altijd bij haar. Het goede nieuws is, dat
dat vooral in de eerste helft nog wel eens het geval is. Daarna was het
kennelijk nagenoeg op, voor zowel de auteur als de ik. Gaandeweg komen we vaker
terecht in voor haar doen bloedeloze beschrijvingen en in ruzies, waarvoor je
beter uit bent bij een soap, met een hoofdrol voor zinnetjes als ‘Moet je weer
het laatste woord hebben, Zigi?’, ‘Je bent net thuis en je begint weer…’, ‘….je
bent net mijn moeder!’. Een heel enkele keer treft nog even een beeld (‘een
obese bank’).
Je
kunt je verder, hoopvol, nog een beetje vastklampen aan een, een paar keer aan
de orde komende discussie rond de kunsten (het kunstenaarschap is een
terugkerend motief in haar werk). Zigi is violiste, in de ogen van de ik-figuur
niet echt een creatieve bezigheid, maar slechts een reproductieve: ‘….en die uitvoerenden
voeren samen iets uit van één scheppende’.
Een leuk verhaalmotiefje is dat
van Zigi’s beeldje van een dikke mus op de salontafel, een lelijk ding volgens
de ik, dat er, vooruit, bij zijn gratie mag staan. Je kunt er iemand goed mee
verwonden, blijkt. Het spiegelt mooi het in de ogen van de ik nog lelijker
porseleinen beeldje op het nachtkastje van zijn moeder.
Het schilderij op het voorplat
is goed gekozen. Helaas zijn er geen illustraties van de auteur, dat deed ze
tot nu toe slechts twee keer in haar boeken voor volwassenen. Het had gekund,
hier. Intrigerende titel, op z’n Van Leeuwens. Is de ik daar Zigi?
Joke van Leeuwen: Ik
dacht dat jij, Querido, Amsterdam 2023, 136 p. ISBN 9789021483023. Distributie
L&M Books
deze pagina printen of opslaan