Het is verbazend makkelijk te zwijgen
Ik weet niet
of dat Merethe Lindstrøms bedoeling is geweest. Maar je krijgt wel, althans ik
kreeg wel, langzaam maar onherroepelijk, een lichte hekel aan dat oudere
echtpaar (en met name aan de vrouw, die het verhaal vertelt) dat de hoofdrol
heeft in haar roman Dagen uit de geschiedenis van de stilte (zoals
volgens mij de vertaling van de titel had moeten luiden) –
en dan ben je op pagina 195 (van
de 244) beland, en onthult Lindstrøm eindelijk (en ja, dat beïnvloedt je
appreciatie dan toch wel weer in positieve zin) wat de reden is van wat tot dan
toe een in de geest van de lezer bijna honderdvijftig pagina’s lang steeds maar
doorzeurende want onverklaarde kwestie is geweest. Namelijk: waaróm Eva en
Simon, zij oud-lerares, hij gewezen huisarts, hun huishoudhulp Marija van de
ene dag op de andere de deur hebben gewezen.
Hoewel ze erg blij met haar, ja
zeg maar gerust: dól op haar waren. Eerst hadden ze natuurlijk, met de bekende
middenklassenuffigheid en valse schaamte, tegengesputterd (hun drie dochters
drongen er al langer op aan dat hun ouders, niet stokoud maar evengoed wel al
enige jaren met pensioen, een hulp in de huishouding namen). Maar hun relatie
met de flinke, niet opdringerige, wel levenslustige Letse, die eenvoudigweg een
innemend iemand blijkt te zijn, ontwikkelt zich vrij snel van behoedzaam over
waarderend en dankbaar tot regelrecht vriendschappelijk.
Maar dan gebeurt er dus iets, na
meer dan drie jaar, tijd waarin Marija ‘bijna familie’ was geworden, wat dat
ontslag maar al te begrijpelijk maakt. Terwijl de reden ervoor tegelijk
letterlijk onuitspreekbaar is tegenover hun stomverbaasde dochters, die het hun
ouders ook erg kwalijk nemen (Wát? Die heerlijke Marija? Zijn jullie gék
geworden??).
En
dat komt doordat Eva en Simon tegen hun kinderen altijd al hebben gezwegen over
de verdrietelijke, traumatiserende dingen uit hun beider verleden (‘Later,
toen onze dochters tieners waren, wilden ze meer over ons weten, ze vroegen
zich af waarom we nooit op bezoek gingen bij zijn [= Simons] familie. Het is
verbazend makkelijk om niets te zeggen, niets te vertellen, te zwijgen’): Simon over zijn kinderjaren in de ‘middelgrote
Midden-Europese stad’ waar hij, van joodse afkomst, samen met zijn ouders en
zijn jongere broertje tijdens de Tweede Wereldoorlog ondergedoken had gezeten
(het blijft onduidelijk, maar het lijkt er sterk op dat de drie dochters
überhaupt geen flauw benul hebben van dat joodse element in hun familie), zij
over haar tienerzwangerschap in het Noorwegen van destijds (de jaren vijftig?
Véél jonger dan haar man is Eva in ieder geval niet, al blijft de tekst behalve
over hun beroep over alle personalia van het stel in het vage). Want “je moet
jonge kinderen niet met zulke dingen belasten”, nietwaar?
Die
figuurlijke stilte wordt dan nog verzwaard doordat Simon, op zijn minst een
flink end in de zeventig ten slotte, geleidelijk ook letterlijk zo goed als
niets meer zegt (zou Alzheimer o.i.d. zijn legioenen marsbereid maken in zijn
hoofd? Wellicht wel, maar echte zekerheid krijgen we ook daarover niet).
Op een bepaalde,
lastig concreet uit te leggen manier slaagt Lindstrøm er ten slotte (de laatste
paar alinea’s, en zeker het eigenlijke slot, zijn prachtig, en tillen het boek,
letterlijk op de allerlaatste bladzijde, wat mij betreft alsnog uit bóven het
niveau ‘Puik boek, goed gemaakt, niks mis mee – maar bijzonder? Nee’), slaagt
de schrijfster er dus ten slotte toch nog in over te brengen waar dit boek,
denk ik, in wezen over gaat: het niet deelbare, onmededeelbare, van verlies.
Dus ja,
vooruit, ik kan het alsnog wel min of meer eens zijn met het citaat op het
achterplat: ‘Een klein meesterwerk’, zoals de recensente van het Noorse Dagbladet
destijds (het boek is van 2011) schreef. Maar toch niet helemaal – het is een
mooi, ten slotte erg mooi boek, dat is waar. Maar juist datgene wat vele
recensenten als een grote kwaliteit van Lindstrøms schrijven beschouwen: het
‘fijnzinnige’, ‘eenvoudige’, ‘ingehoudene’, gaat mij op den duur soms een tikje
(ik zeg: een tíkje) tegenstaan. Je kunt dit net zo goed vlak, soms al te vlak
proza noemen. Maar goed, smaken verschillen.
(Wat de vertaling betreft: daar
is helaas aan te zien dat die door een Vlaams duo is gemaakt. Hun beheersing
van het Noors is best in orde, dat is het niet (als ik afga op de eerste
veertien pagina’s van de vertaling, meer van het Noorse origineel heb ik niet
te pakken kunnen krijgen om ernaast te leggen). Het gaat om hun beheersing van
het Nederlands, die iets minder is. U mag daar verder van denken wat u maar
wilt, maar ik erger me wild aan stoemme vlamismen als ‘verderzetten’
(dat precies even irritant en stom is als ‘verderdurend’, ‘verderaan’ en
‘verderplanting’ zouden zijn), ‘zich inbeelden’ (waar het absoluut ‘zich
voorstellen’ moet zijn – nee, die zijn niet synoniem) en ‘teruggrijpen naar’
(waar, alweer absoluut zeker, ‘op’ had moeten staan), dialectismen/gallicismen
als ‘snuisteren’, ‘de idee’ (terwijl uiteraard ‘het idee’ wordt bedoeld),
‘riskeren te verliezen’ (dreigen) en ‘aan boord van de trein’ (je zit of
bevindt je eenvoudigweg in de trein, uitsluitend bij schepen en
vliegtuigen kun je ‘aan boord’ gaan of zijn)... Maar goed.)
Merethe
Lindstrøm: Dagen in de geschiedenis van stilte, Oevers, Zaandam 2023, 244 p.
ISBN 9789493290341. Vertaling van Dager i stillhetens historie door Sofie Maertens en Michiel Vanhee. Distributie De
Wolken
deze pagina printen of opslaan