De uitvinder in kwestie luistert naar de naam Augustin
Mouchot. Nooit van gehoord zal u zeggen en dat is allesbehalve verwonderlijk,
want als op één wetenschapper het kwalitatief ‘miskend’ van toepassing is, dan
wel op deze saaie, ziekelijke geleerde die toch maar aan de wieg stond van wat
vandaag de grootste betrachting is van het wetenschappelijk onderzoek: het te
nutte maken van het potentieel aan zonne-energie. Helaas was deze ‘treurige
strijder’ te bescheiden om het te maken in een utilitair gerichte wereld, liep
hij te ver voorop, en moest hij het opnemen tegen een tijdsgeest die gemakshalve
vasthield aan de platgetreden paden.
Vermoedelijk vanwege het actuele
karakter van het thema, maar zeker ook om de onverholen tragiek die diens leven
uitstraalde, wil de jonge Franse auteur in dit werk een poging ondernemen om zijn
landgenoot Mouchot een (té) late eer te bewijzen door zijn leven van onder het
stof te halen, niet voor een onderkoelde biografie maar voor een speelse roman
over een verspeeld leven. Het verschil is duidelijk, de hele tijd door: waar bijvoorbeeld
een doordeweekse biografie droogweg zou noteren dat Mouchot verhuisde naar ‘een
aftands appartement’, wordt dat bij Bonnefoy ‘een armzalige kamer van het soort
dat je aantrof in kloosters , met een bed met verroeste springveren waarop tot
dusver alleen verbitterde vrijgezellen en oude dames zonder geld hem waren voorgegaan’.
Dat soort pittige beschrijvingen zijn legio, zij zijn peper en zout in een
verhaal dat baadt in troosteloosheden allerhande.
Zullen we het levenstraject van
Mouchot even bondig samenvatten? Dat traject verloopt tergend langzaam opwaarts,
vertraagd door zijn ziekelijke aard en versneld door het toeval. Al snel boekt de
man ‘met zijn snor als een fietsstuur’ zijn eerste succes rond het beheersen
van zonne-energie, door een heliopomp te fabriceren waarop hij meteen een
patent neemt. Demonstraties met dit en gestaag verbeterde apparaten kennen nu
eens grote bijval, dan weer niet (de zon werkt niet altijd mee, en het
wantrouwen blijft groot). Toch wordt hij stilaan een beroemdheid, met als
hoogtepunten een tweede presentatie voor keizer Napoleon III (de eerste was
mislukt) en de show die hij samen met zijn vennoot Pifre mag opvoeren op de
Wereldtentoonstelling van 1878.
Maar Mouchot, van elk charisma gespeend , wordt enkel
‘voortgedreven door de kalmerende illusie dat hij de wereld zou verbeteren’ en
trekt naar Algerije, om daar op de top van de berg Chélia ‘de zon aan te kunnen
raken’. In een apocalyptische sfeer realiseert hij zijn idee-fixe. Helaas doet
de zon zo ongenadig haar werk dat Mouchot daar, als een moderne Icarus, niet
zijn vleugels verbrandt maar wel zijn ogen. Wanneer hij terugkeert in de
bewoonde wereld is hij nog amper een schim van zichzelf. Zijn ambitieuze vennoot
Pifre, wél bij de pinken, is intussen geworden wat Mouchot zelf had willen zijn
en gaat aan de haal met diens patenten. Mouchot zelf verzinkt in doffe ellende.
Als half-afgeleefde man trekt hij in bij een al even beroerde, onsmakelijke
vrouw: Pierrette (‘Ze had de huid van een zeeleeuw, een romp waar Mouchot drie
keer in paste en zulke korte benen dat ze onder haar met kippenbloed bespatte
jurk leek op een vette boleet met een mooie ronde stam’). Samen met haar, de
een slaaf van de ander, worstelt hij zich door zijn ultieme jaren.
Wanneer Mouchot in
1912 op zijn 87e overlijdt, heeft hij een leven achter zich gekruid
met hoogtepunten en – vooral – tegenslagen. Boven op de Algerijnse berg ervoer hij
‘een kracht afkomstig van een andere planeet’ die hem opeens verbond met de
poëzie van het leven; maar terug beneden wordt hij geveld door de banaliteit
ervan, die hij niet aankan. Bonnefoy volgt hem daarin stap na stap, detail na
detail, met een overvloed aan precieze gegevens, bijna afstandelijk, zoals men
van een biografie verwacht. Maar hoezeer het ook daarop lijkt, zijn verhaal is
méér dan dat. Het wordt intens gevoed door een smeulende innerlijke warmte, op
het conto te schrijven van Bonnefoy’s rijkelijke taalarsenaal en de uitbundige
beeldentaal die hij in de strijd werpt. Mede daardoor wordt zijn verhaal niet zozeer
het relaas rond een tragische mislukking als wel dat over een fanatieke dromer
– met tentakels (en een uitnodiging?) naar vandaag. De allerlaatste zin van de
roman is veelzeggend daaromtrent.
Miguel Bonnefoy: De uitvinder, De Bezige Bij, Amsterdam
2023, 191 p. Vertaling van L’inventeur door Liesbeth van Nes. ISBN
9789403115627. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan