Non-fictie

BOEKEN NR. 4, APRIL 2024

Jaap Cohen: De Bolle Gogh

door Christophe Van Eecke

Brulboei: leven en dood van Theo van Gogh
 
Op dinsdag 2 november 2004 werd de controversiële Nederlandse film- en televisiemaker Theo Van Gogh in Amsterdam op klaarlichte dag op straat ritueel afgeslacht door een fundamentalistische moslim. Twintig jaar na de feiten verschijnt een gepast lijvige biografie van een van meest omvangrijke culturele persoonlijkheden die Nederland de voorbije decennia heeft gekend: een man die vele levens in één leefde, bij leven lang verguisd en misprezen, maar naderhand erkend als een bijzonder multitalent en een onvermoeibaar voorvechter van de absolute vrijheid van meningsuiting – wat hem uiteindelijk ook het leven kostte.
 
Biograaf Job Cohen heeft zonder meer een titanenwerk verricht voor dit levensbericht. Een schier onuitputtelijke reeks bronnen werd geraadpleegd (en alleen al het gepubliceerde werk van Van Gogh is een puinhoop van honderden verspreide stukken, al dan niet enkel digitaal verschenen), iedereen die nog te spreken viel, werd gesproken, te beginnen met Van Goghs ouders en zussen, en de meeste van deze correspondenten bleken ook nog eens bereid vrije inzage te geven in hun met Van Gogh gedeelde verleden – ondanks het feit dat een dergelijk verleden zelden anders dan tumultueus was. Het resultaat is een formidabel omstandig en tot in het detail gedocumenteerd levensverhaal waarin de feiten zo precies mogelijk worden uitgeplozen zonder ooit de rode draad van het verhaal te verliezen, dat altijd vlot leesbaar blijft. Maar bovenal, en dat blijft toch de ultieme test voor een biografie, komen Van Gogh en zijn entourage als fully rounded characters uit dit boek naar voren. Zonder onnodig gepsychologiseer, maar door de gebeurtenissen en figuren levendig op het blad te zetten, leert Cohen ons Theo Van Gogh kennen.
 
De Omvangrijke Gogh
De enorme productiviteit van Theo van Gogh laat zich met die van weinig tijdgenoten meten. Hij maakte bioscoopfilms, televisiefilms en televisiereeksen; presenteerde verschillende hoogst originele en ongewone televisieprogramma’s; voerde meer dan driehonderd keer een Prettig Gesprek voor de kijkbuis, wat hem de roep opleverde de beste interviewer van het land te zijn; deed aan dagelijkse talkradio; schreef aan één stuk door columns en opiniestukken, vaak op het scherpst van de polemische snee; publiceerde een trits boeken; acteerde occasioneel in films van anderen; en leek daarnaast ook gewoon alomtegenwoordig in het Nederlandse publieke debat, niet zelden als de ‘vuilstgebekte’ stem in de kamer, en meer wel dan niet metaforisch vechtend over straat rollend met le tout Grachtengordel.
 
Theo van Gogh had uiteraard zijn naam niet mee: als rechtstreekse afstammeling van de legendarische schilder Vincent, maar dan via diens broer Theo, mag gezegd worden dat hij geboren werd onder het gesternte van een Atlas die het gewicht van het verleden op zijn schouders torst, wat vervolgens bijna onafwendbaar de vraag oproept: wat valt er voor mij nog te doen in het licht van De Voorvader? Hoe waar te maken wat de naam oproept, en hoe überhaupt gezien te worden als individu in de schaduw van De Duurste Aller Tijden? Een en ander betekende natuurlijk ook dat Van Gogh in relatieve welstand opgroeide, met name omdat zijn grootvader de schilderijen van Vincent voor een fraaie, maar retrospectief belachelijk lage prijs (wat indertijd voor tientallen doeken werd betaald volstaat vandaag niet meer om er eentje te kopen) aan de Nederlandse staat had verkocht, op voorwaarde dat deze laatste er een Museum voor zou bouwen. Theo van Gogh zelf liep niet zo hoog op met die familiegeschiedenis, die trouwens ook een duistere kant had vol psychologische troebelen en zwemen van waanzin die generatie op generatie troffen, en hield zich gedurende zijn leven doorgaans ver van het Vincent-circus dat hij in toenemende mate met weerzin beschouwde als de commerciële uitverkoop van een kunstenaar.
 
Maar desalniettemin opgegroeid in welstand, en nog wel in Wassenaar, bij uitstek een enclave van welstand in de laagvlakte die Nederland heet. Daar bracht hij een jeugd door die, niet geheel onproblematisch voor een kunstenaar, vrij normaal verliep, al was de relatie tussen beide ouders niet altijd even ontspannen. Pas in de puberteit begint Theo wat los te slaan en ontdekt hij wat zijn leven lang zijn grootste demon zou blijven: de alcohol. Eens zijn middelbare school voltooid verhuist hij naar Amsterdam, waar hij het meest marginale der marginale levens leidt op een krot van een woonboot en er vooral niet in slaagt om aanvaard te worden op de Filmacademie. Dat weerhoudt de jonge Theo er niet van zijn filmdromen na te jagen, in eigen beheer wat korte filmpjes te maken (nu allemaal verloren omdat een vriendin ze in een woeste bui in een Amsterdamse gracht heeft gekieperd) en uiteindelijk het geld bijeen te schrapen (niet voor het laatst met ouderlijke hulp) voor zijn eerste langspeelfilm, het controversiële Luger (1981) met jeugdvriend Thom Hoffman, die later een van de grootste Nederlandse filmsterren zou worden, in de hoofdrol.
 
Hoewel Theo naderhand zou worden gelauwerd voor zijn films 06 (1994) en Blind Date (1996), waren de speelfilms die Van Gogh maakte, doorgaans grote commerciële en bijna altijd haast even grote kritische mislukkingen. Ondanks zijn enorme oeuvre heeft Van Gogh geen enkele film gemaakt die men ondubbelzinnig zijn meesterwerk zou kunnen noemen. Dat heeft te maken met de onverzadigbare dadendrang die uit zijn hele werk spreekt: het lijkt alsof Van Gogh vaak te ongeduldig was om projecten tot in de puntjes af te werken, te snel de aandacht verloor, en driftig van het ene project naar het andere holde. Bijna alles wat hij maakte, draagt de sporen van de haast. Dat is de tragiek van Theo van Gogh: zoveel dadendrang, zoveel onmiskenbaar talent, en uiteindelijk een hele berg materiaal dat vaak niet aan de verwachtingen beantwoordt, of zich te veel beperkt tot de wanen van de dag, en dan met name in de eindeloze vetes die hij steeds weer uitvocht in zijn teksten. Want dat is toch waar Van Gogh zich het meest mee liet opmerken: zijn pissige stukjes voor de krant waarin hij alles dat in cultureel en politiek Nederland bewoog, wist te jennen. Dàt en zijn vaardigheid als interviewer, waardoor het niet ondenkbaar is dat een integrale editie van Een Prettig Gesprek, mocht iemand daar ooit commercieel potentieel in zien, zich vooralsnog als Van Goghs meesterwerk zou openbaren.
 
De Grofgebekte Gogh
Meer dan wat ook was Van Gogh een professioneel provocateur die het grootste deel van zijn carrière het ene stukje na het andere schreef, voor kranten (waar hij steeds na enige tijd weer werd buiten gebonjourd) en later ook voor zijn eigen blog (een literaire vorm die hij pionierde), en waarin hij vaak genadeloos jacht maakte op publieke figuren die in zijn ongenade waren gevallen. Ook intimi zoals Thom Hoffman wisten zich niet veilig voor Van Goghs jachtinstinct. Daarbij wist hij met feilloos psychologisch inzicht de gevoelige plekken van zijn object te identificeren en te bespelen. Daarin was hij genadeloos. En niet alleen dat: niet zelden krijgt men de indruk dat Van Gogh bij uitstek straffe uitspraken deed, tegen heilige huisjes stampte, of de grenzen van het fatsoen opzocht om effect te sorteren. Hij vond dat zulks moest kunnen omdat de vrijheid van meningsuiting absoluut hoort te zijn. En hij leek ondubbelzinnig van plan die absoluutheid tot de laatste druppel uit te putten, zelfs als dat betekende dat hij zich gewoon als pestkop gedroeg.
 
‘In de eerste dertig jaar van zijn leven,’ schrijft Cohen, ‘had Theo van Gogh zorgvuldig het imago opgebouwd van iemand die alles durfde te zeggen – altijd en overal. Hij was constant op zoek naar onderwerpen om te choqueren, en als hij merkte dat zijn provocaties reacties opriepen, ging hij er nog eens extra tegenaan. Nooit leek hij zich af te vragen wat anderen van hem vonden, nooit leek hij te worstelen met zijn eigen uitspraken.’ Hierdoor maakte hij zich wijd en zijd onmogelijk, al moesten zelfs zijn opponenten vaak erkennen, als ze hem dan persoonlijk ontmoetten, dat hij allerminst het monster was dat van hem werd gemaakt, en dat hij integendeel bij uitstek geïnteresseerd was in wie mensen waren en wat ze dachten – een oprechte interesse die hem tot een uitmuntend interviewer maakte in zijn lange reeks Prettige Gesprekken.  
 
Toch liep het fout toen hij met een stuk tegen Leon de Winter (waarin Van Gogh zijn misprijzen uitspreekt over de manier waarop holocaustherdenkingen volgens hem tot een sentimentele industrie worden gereduceerd) een klacht voor antisemitisme aan zijn broek kreeg nadat televisie-icoon Sonja Barend juridische stappen ondernam. De zaak zou jaren aanslepen, en er zou nog een tweede volgen. De zaak De Winter werd voor Van Gogh zelf een cause célèbre aangezien hij als verdediger van de absolute meningsvrijheid weigerde in te binden en integendeel nog wat olie op het vuur gooide, onder meer door het omstreden stuk doodleuk opnieuw te publiceren in één van zijn prozabundels. Daarbij valt op, en Cohen haalt het meermaals aan, dat mensen die Van Gogh kenden altijd weer benadrukten dat de brulboei in werkelijkheid allesbehalve racist, seksist, antisemiet of homofoob was. Wel integendeel. Voormalig verzetsman Jan Vrijman ging zelfs zo ver om op de voorpagina van (voormalige verzetskrant) Het Parool te verklaren dat hij zonder aarzeling bij Theo zou onderduiken indien de nazi’s weer aan de macht kwamen. Dat is de paradox: ondanks al zijn gebrul en gescheld was Van Gogh een man met een gouden hart.
 
Het wordt nooit echt helemaal duidelijk waarom Van Gogh zich zo te buiten kon gaan aan onredelijke scheldpartijen en drijfjachten op mediatiek wild. Sommige mensen viseerde hij terecht, maar ook dan nam zijn toorn vaak zo’n buitenmaatse proporties aan dat je de vraag moet stellen waar al die drift vandaan kwam. Voor een aantal van zijn excessen, die door Cohen ook worden aangehaald, is eigenlijk geen excuus, al was het maar omdat de absolute vrijheid van meningsuiting, ook wanneer men die volmondig onderschrijft, niet betekent dat je daarom ook constant alles moet uitbraken dat in je opkomt, hoe vunzig ook. Alles mogen zeggen impliceert geen verplichting om ook alles te moeten zeggen gewoon omdat het kan. In de beperking toont zich de meester, met name ook waar het literair koppensnellen betreft.
 
Cohen haalt terecht aan dat de provocatiedrang van Van Gogh geen op zich staand fenomeen was. Nederland kent een lange geschiedenis van een publiek debat dat zich op het scherp van de snee afspeelt en dat met zijn virtuoze vuilbekkerij de literatuur tot een sensationele spektakelsport maakt. Het is een traditie die met name sinds de jaren 1960 hoge toppen scheerde in het werk van Willem Frederik Hermans (door Van Gogh trouwens erg bewonderd), Gerard Kornelis van het Reve (zich ontuchtig vermeiend met een goddelijke ezel) en meer recent Gerrit Komrij (wiens Lof der simpelheid uit 1988, een aanval op de uitwassen van het feministische en multiculturele ondenken, gisteren geschreven had kunnen zijn), om maar enkele prominente figuren te noemen. Er lag beslist een problematische mateloosheid in de eindeloze en uitputtende provocatiedrang van Van Gogh, maar tegelijk was deze rol (want het wàs een rol die hij speelde en waarin hij zich veel harder toonde dan hij in zijn persoonlijk leven was) ook een artistieke stellingname, een zich inschrijven in een traditie, en een keuze voor een literaire en journalistieke vorm die hij als geen ander beheerste (getuige de vele citaten uit de schotschriften die Cohen aanhaalt en die waarlijk subliem stilistisch vuurwerk laten zien).
 
De Profetische Gogh
De provocatie te ver betrof uiteindelijk niet de Holocaust maar de islam, een religie met een aantal kernwaarden waar Van Gogh maar weinig begrip voor kon opbrengen. Daarin voelde hij zich trouwens verwant met de conservatieve politicus Pim Fortuyn, die in 2002 door een linkse activist werd neergeschoten. Hoe meer Van Gogh zich smalend over de islam uitliet, hoe sterker de reactie. Al snel kwamen er ook doodsbedreigingen. Het kookpunt werd bereikt nadat hij samen met Ayaan Hirsi Ali de korte film Submission (2004) maakte, waarin de onderdrukking van de vrouw in de islam wordt aangeklaagd. Waar Hirsi Ali naar aanleiding van eerdere doodsbedreigingen topbeveiliging genoot, wuifde Van Gogh het gevaar weg, met de kwinkslag dat niemand de dorpsgek afschiet, en weigerde hij elke persoonlijke beveiliging. Toch was hij er niet gerust in, en hij was met name bezorgd om het welzijn van zijn jonge zoontje, zeker nadat een onbekende man hen op de fiets staande had gehouden en bedreigingen had geuit.
 
En dan, op die fatale ochtend, deed Mohammed Bouyeri zijn barbaarse werk. Hij onderschepte Van Gogh door naast hem te komen fietsen en jaagde hem met vuurschoten de straat over tot hij op het fietspad neerzakte. Van Gogh smeekte nog om genade, maar het mocht niet baten. Cohen beschrijft nuchter de hallucinante slachtpartij die volgde:
 
‘Rustig liep Bouyeri op Theo af. Toen hij een halve meter voor hem stond, schoot hij zeven of acht keer. Vervolgens gaf hij twee trappen tegen Theo’s lichaam en haalde hij kalm een kromzwaard uit zijn tas. Hij bracht het wapen naar Theo’s keel en begon geroutineerd te zagen – mogelijk een handeling die hij eerder op schapen had geoefend. Nadat hij zowel Theo’s luchtpijp als zijn slokdarm had doorgezaagd, plantte hij het kromzwaard in Theo’s borst. Daarna haalde Bouyeri een brief uit zijn schoudertas tevoorschijn, die hij met een fileermes in de dikke buik van Theo stak. Dit was hoe je een rituele slachting uitvoerde. Bouyeri keerde zich om en liep rustig in de richting van het Oosterpark, Theo’s levenloze lichaam op het fietspad achterlatend.’
 
In een opgemerkt interview met het feministische tijdschrift Opzij uit 2001 stelde Van Gogh dat de fundamentalistische islam de strijd met het Westen zou winnen en dat dit een terugkeer naar de middeleeuwen zou betekenen. Hij vermoedde dat de definitieve omslag nog vijf of tien jaar op zich zou laten wachten. ‘Dan zal het voor mij steeds lastiger worden om nog een stukje te kunnen schrijven of op televisie te komen met mijn openlijke anti-Allah-gedrag. […] Dat zal genadeloos afgestraft worden, ik maak me daar geen enkele illusie over.’ In hetzelfde jaar viel hij tijdens een gesprek uit naar de Amsterdamse burgemeester Job Cohen (vader van de biograaf), die naar Van Goghs gevoel de radicale islam doodknuffelde, en wierp Cohen voor de voeten dat respect een volkomen misplaatst concept is: ‘Respect is de stoplap van de multiculturele samenleving […]. Iedereen roept maar “respect” als legitimatie om te censureren.’ En nog in juni 2004, luttele maanden voor zijn dood, zei Van Gogh: ‘Ik vermoed dat Fortuyn de eerste zal blijken te zijn geweest uit een rij van politiek-incorrecte ketters die omgelegd zal worden, met Ayaan als volgende.’
 
Zelden zijn profetischer woorden gesproken (al bleef Hirsi Ali gelukkig gespaard). Genadeloze afstraffing is voor ons inmiddels heel concreet geworden. En ze heeft onze cultuur letterlijk het mes op de keel gezet: denk naast Van Gogh alleen al aan Charlie Hebdo en Samuel Paty. Er is vandaag vermoedelijk geen enkel onderwerp waar mensen zich omzichtiger over uiten dan de islam. Dat is de macht van terreur en angst: zij vestigen zich in de geesten en knechten daar, indien niet de gedachten, dan in elk geval het woord. En wie zich toch uitspreekt, kan zich aan actie verwachten, zoals Benno Barnard jaren geleden al mocht ondervinden toen activisten van sharia4belgium zijn voordrachten tot doelwit maakten, en recenter nog Salman Rushdie, die na meer dan dertig jaar fatwa vooralsnog het slachtoffer werd van een mesaanval.
 
Tegelijk heeft zich de voorbije tien jaar ook de laakbare cultuur der waakachtigheid in het Westerse bewustzijn genesteld, met de daarbij horende stricte politieke correctheid omtrent ras en gender, inclusief afstraffing (cancelcultuur) voor wie niet in de pas loopt. We moeten betreuren dat Theo van Gogh er niet meer is om de vloer aan te vegen met deze neo-autoritaire ideologieën die, zoals alle grote zelfvoldane bevrijdingsbewegingen, de geesten willen knechten om ze beter te bevrijden (herinner u hoe de hoog-intellectuele ‘bevrijders’ van 1968 stonden te zwaaien met het rode boekje van Mao alsof het een recept voor een lang, vrij en gelukkig leven betrof). Wie voortborduurt op het sublieme scheldproza waar Van Gogh toe in staat was, kan zich in eigen geest een kleurrijk beeld vormen van de verbale liefkozingen die Van Gogh de kolderkritische ras- en genderbrigade zou hebben toegeworpen, of de regenboogdelegaties van de nieuwe deugdzaamheid, of de noeste wereldverbeteraars die heel ons land willen ‘dekoloniseren’.
 
De Eigentijdse Gogh
De biografie van Theo van Gogh verschijnt in een opmerkelijke constellatie van wereldse ontwikkelingen. In de weken en maanden rondom de publicatie zagen we de verkiezingstriomf van Geert Wilders, de veroordeling van Dries Van Langenhove voor vunzige verbale verkondigingen, de barbaarse aanval van Hamas op Israël op 7 oktober, en een verontrustende toename van het antisemitisme in de maatschappij (zo werden de paragliders waarmee op 7 oktober dood en verderf werd gezaaid in geen tijd ‘vrolijke’ memes in digitale kakelcircuits die met Hamas sympathiseren). Ter rechterzijde maakte het concept ‘remigratie’ zijn entrée in het bredere publieke debat (nadat deze term, die slechts een beleefd klinkend eufemisme is voor rassenzuivering, al langere tijd in besloten rechtse circuits rondzong). Gooi dat allemaal in de mix met woke en je krijgt de angstcultuur van vandaag – een angst die met name het vrije woord treft en de rode loper uitrolt voor een autoritair middellang politiek toekomstperspectief.
 
In die zin was de moord op Van Gogh, zeker voor mensen van mijn generatie (Generatie X, de beste, ter info, die er ooit is geweest), een kantelpunt. Eerst was er 9/11, dan Pim Fortuyn (met wie Van Gogh zich erg verwant voelde), en dan Van Gogh. Er is een voor en een na. Met Van Gogh stierf eens en voor altijd een zekere onbevangenheid, een golf van vrijheid die in de jaren 1990 door de westerse wereld had gewaaid en definitief de stofnetten van de repressie leek te hebben doen vervliegen. Heel even leek het dat alles goed zou komen. Maar onze dagen in het Paradijs waren geteld. Voor wie een levende herinnering heeft aan die gebeurtenissen, nu alweer twee decennia oud, is deze biografie de biografie van een tijdgenoot: alles wat Van Gogh relevant maakte bij leven, is wat hem vandaag opnieuw en nog steeds relevant maakt, misschien nu zelfs nog meer dan toen. En dat, mocht het u ontgaan, is een conclusie in mineur.
 
Jaap Cohen: De Bolle Gogh, Querido, Amsterdam 2024, 686 p. : ill. ISBN 9789021423807. Distributie L&M Books


deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri