Joris Note schrijft graag over het
recente verleden. De debuutroman van de criticus-essayist De tinnen soldaat (1992) gaat over een Vlaams-katholieke jeugd.
Zijn dito jeugd in Lokeren blijkt dan ook vaak een inspiratiebron voor zijn
werk. In 2002 schrijft hij met Timmerwerk
een eerste echt biografisch werk over het leven van zijn vader. Van de wereld is het tweede boek van
Notes hand in dat genre. Het is een ode en herinnering aan zijn overleden broer
Herman en zus Lut, respectievelijk 10 en 12 jaar ouder dan de schrijver zelf.
Maar Van de wereld zomaar in de categorie
‘biografie’ plaatsen, zou te kort door de bocht zijn. Het boek is meer dan dat.
Het is een dubbel zelfreflexief boek: het gaat over het leven van de schrijver
en over literatuur. Meer nog. Het is een literair-wetenschappelijk traktaat met
een echte bibliografie van maar liefst vier bladzijden achterin. Gemakkelijke
literatuur is het alles behalve. Je hebt de concentratie nodig van een uiterst
ijverige (al dan niet door energiedranken rechtgehouden) student om het
meanderende relaas te kunnen volgen. Maar het is de moeite om bij de les te
blijven.
(Literaire) traditie
Note
beschrijft in Van de wereld zijn
onbekommerde jeugd als nakomertje. Zijn broer en zus zaten beiden op internaat
en waren vooral de grote afwezigen. Wanneer hij wat ouder wordt, en het
leeftijdsverschil wat kleiner, wordt zijn broer Herman zijn intellectuele
uitdager. Note vertelt het verhaal van zijn broer als een soort innerlijke
monoloog, waarbij hij van de ene gedachte naar de andere springt en associaties
maakt. Maar het is meer dan wat losse herinneringen aan zijn broer. Het verhaal
is een minutieus verslag van Hermans leven en Note schuwt de details niet. Niet
alleen wordt Hermans karakter met wetenschappelijke precisie ontleed, ook met
randinformatie is de schrijver heel kwistig. Note lijkt bang te zijn ook maar
iets te vergeten te vertellen over zijn broer. Tot een lijst van examens toe die
zijn broer in de opleiding godsdienstwetenschappen aflegde. Note, die zelf een
tijd universitair docent was, doceert over zijn broer. Het zegt veel over de
band tussen hen: de oudere broer die de jongere graag wat bijbrengt, de jongere
die opkijkt naar de kennis en ervaring van de oudere. Herman heeft hem zó veel
geleerd. Joris Note moet bewijzen dat hij zijn intellectuele evenknie geworden
is.
Maar het
doceren gaat wat ver. De docent Joris Note haalt er letterlijk secundaire
literatuur bij. Pagina’s lang leest de lezer zich in in joodse of christelijke
schrijvers en theoretici. Zo wordt het relaas op bladzijde 122 onderbroken door
een passage van bijna 20 bladzijden lang over de roman De heenreis van Jakob Glatsein. De passage is echter te lang en te
academisch om te blijven boeien. Daarnaast somt de schrijver ellenlange lijsten
op van werken die Herman doorploeterde of vertaalde. Note doet graag aan
namedropping en noemt met gemak Barthes, Foucault, Lyotard, Merleau-Ponty en
Julia Kristeva in één adem. Je moet als lezer dus al enige academische
voorkennis hebben van de twintigste-eeuwse literatuurwetenschap om die namen
nog maar te kunnen plaatsen. Door het hoge ex cathedra-gehalte van dit soort
fragmenten en de ‘anthologische’ precisie waarmee Note over bepaalde auteurs of
werken doceert, geraakt de link tussen deze fragmenten en het eigenlijke
verhaal zoek. Het is te veel. Je ziet door de bomen het bos niet meer. Je ziet
door de details, door de lange passages secundaire literatuur, het personage
Herman niet meer. Bovendien komt dit spuien van kennis behoorlijk arrogant
over. Het maakt je met momenten een beetje opstandig.
Dit hoge academische gehalte van
de tekst staat bijna haaks op de verwijzingen naar Louis Paul Boon. Zijn inleiding,
‘Misschien een verhaal?’, roept herinneringen op aan Boons magnum opus De Kapellekensbaan/Zomer te Ter-Muren.
De stijl die Note in dit fragment hanteert, is een echo van de mijmerende,
spreektalige schrijfstijl, waarmee Boon de petite histoire van zijn straat
weergeeft. Op bladzijde 204 verwijst hij zelfs heel letterlijk naar diens werk
en leven: ‘Wij hier met ons tweeën, in deze sociale woonwijk in dit dorp van
meer dan twee fabrieken...’ Boon verwijst in zijn oeuvre vaak naar Aalst als de
stad van twee fabrieken. Voor het overige lijkt de band met Boon enigszins
zoek. Vooral dan omdat Boon doorheen de Aalsterse anekdotiek iets over ‘de
wereld’ vertelde. Door de afwisseling tussen persoonlijke anekdotes en korte
stukken over literatuur, actualiteit of geschiedenis ontrafelt Boon de
contemporaine maatschappij. Note slaagt daar maar half in. De lezer krijgt
weliswaar een beeld van de jaren vijftig en zestig in Vlaanderen, maar dat
beeld wordt overschaduwd door een stevige cursus literatuurwetenschap die niets
te maken lijkt te hebben met de rest van het verhaal. Behalve dan dat Herman
erin geïnteresseerd was.
Leven van Lutgart
Maar misschien is het net Notes bedoeling om zijn broer Herman
in die docerende stijl te portretteren. Herman was zoals gezegd zelf docent,
een eeuwige student en een veellezer. Met zijn zus Lut was de band heel anders
en dat vertaalt zich ook in de stijl. Lut was zijn lagere schooljuf en een
soort tweede moeder, tot ze intrad in een kloosterorde en in West-Vlaanderen
ging wonen. Haar leven als non kan Note niet goed vatten. Het lijkt hem een
beperkt leven: ze ging immers niet naar tentoonstellingen, toneel of concerten.
Maar tussen de regels door, door de manier waarop hij bijvoorbeeld de
aantekeningen die Lut in haar ziekbed maakte, letterlijk aan de lezer toont,
lees je dat ze veel meer was dan zuster-directrice. Je leert een erg
intelligente, ruimdenkende vrouw kennen, die door haar keuze voor een leven als
non in de jaren vijftig-zestig eigenlijk koos voor zelfstandigheid. Net zoals
haar broer Herman is ze geen meegaand schaapje in de christelijke kudde. Ze
twijfelt en stelt zich vragen. Note laat deze vragen heel mooi voor zich
spreken. Hij doorspekt het verhaal over Lut heel toepasselijk met subtiele en passende
passages uit het dertiende-eeuwse Leven van Sinte Lutgart. De fragmenten over
Lut zijn zoveel universeler en menselijker en benaderen in dat opzicht
eigenlijk wel het werk van Boon. Hier vind je wellicht de meest ontroerende
passage uit het hele boek. Overigens een uitstekend voorbeeld van de stijl die
Note in zijn Lut-stukken hanteert:
‘Zij scheen te weten waarheen ze ging, en ze zei het ook,
ze had natuurlijk haar geloof maar ze zei niet dat ze naar God ging en ze
noemde onze ouders niet, ze zei dat ze naar de anderen ging en ze zei
uitdrukkelijk dat ze naar jou ging, I’m going there to meet my brother, he said
he’d meet me when I come, dat zei ze: Ik ga naar Herman, je was pas drie jaar
weg, jullie waren ooit de enige kinderen geweest, maar ik denk dat ze het ook
speciaal tegen mij wilde zeggen, en toen viel ik in de dieperik en er waren
geen bouwvakkers om mij te bevrijden en op te richten, o mijn zus mijn juf mijn
lut.’
Veeleer
dan de stomme bewondering die hij voor Herman koestert, voel je hier de diepe
liefde voor een moeder-zus, met wie hij misschien minder diepgaande gesprekken
had, maar een intuïtievere en emotionelere band.
Misschien een verhaal?
Van de wereld is een bijzonder boek. You love it or you hate it.
Het maakt veel los bij de lezer. Maar ook een heel herkenbaar gevoel van
intimiteit en liefde. Note slaagt erin om zijn broer en zus elk hun eigen stem
te geven. Hun band kan dus hecht genoemd worden, maar de docerende stijl doet
vermoeden dat er eerder dan diepe genegenheid sprake was van bewondering en
aanzien. De ivoren toren is hoog, en de link met de wereld soms wat zoek. Ook
al was Herman een grotere avonturier dan Lut.
Met Lut waren de diepgaande
gesprekken misschien minder frequent, maar door de stijl en de tekst schemert
de onvoorwaardelijke liefde die hij voor haar voelde. En het onbeschrijfelijke
gemis. Deze intieme fragmenten hebben een grote, universele kracht. Ook al gaan
ze niet over de grote namen uit de joods-christelijke, al dan niet literaire,
traditie.
Een verhaal is het misschien niet echt, wel het relaas
van een jonge broer die zijn familie ziet verdwijnen. Hij klampt zich wanhopig
vast aan hen, aan een voorbije wereld die met hen gestorven is. <br
/>
‘In mijn koortsdroom
ontwikkelde ik een theorie over het samenhorigheidsgevoel en de onderlinge
vereenzelviging tussen broers en zussen, zo saai klink het inderdaad maar hoe
vurig vlammend was het, verweile doch, maar bij het ontwaken waren theorie en
vuur in één klap weg, er pruttelde amper nog iets na. Stuk van mij, stukken van
mij, blijf.’
Amsterdam : De
Bezige Bij, 2015, 282 p. : ill. ISBN 9789023489993
deze pagina printen of opslaan