Jawel, de romantische reisheld bestaat nog steeds. Hunkerend
naar vrijheid, ongereptheid, uitdagingen, exotische ervaringen, de
oorpronkelijke bewoners in hun natuurlijke staat idealiserend en wensend er deelgenoot
van te zijn, om uiteindelijk, gezuiverd, het eerst gedroomde land te
verlaten.
In dit geval is dat
Zuid-Amerika. Tom Michell, de 23-jarige ik-figuur, gaat er heen omdat niemand
van zijn familie het kent. Het is zijn manier om origineel te zijn en te ‘ontsnappen
aan de eeuwige geordende geborgenheid van het Britse platteland.’ Hij vindt een
baan als onderwijsassistent in Argentinië, die hem in staat stelt het continent
in alle rust, namelijk in de lange zomervakanties, te bereizen. Op een van die
reizen, vlak voor terugkeer naar de school, redt hij een pinguïn uit de op het
strand aangespoelde oliesmurrie. Het beestje wil, na door Tom geduldig
schoongepoetst te zijn, niet terug de zee in. Hij noemt de pinguïn Juan
Salvador Pingüino (naar de Spaanse titel van Bachs novelle Jonathan Livingston
Seagull (1970) en neemt hem mee naar zijn woonplek op de schoolcampus. Daar
maakt het beest de halve gemeenschap beter (Salvador, ‘redder’) met zijn
positieve ‘lessen’: een onzekere leerling, het rugbyteam, en uiteraard Tom
zelf. Tom kan rustig zijn reizen maken, want er is altijd wel iemand die voor
de pinguïn kan zorgen. Op die trips komt hij tot de bekende, zoals dat heet
diepe inzichten van de echte reiziger: hoe kan de (westerse) mens al die
adembenemende schoonheid van de natuur, en de natuurlijke levenswijze van de
oorspronkelijke bewoners toch zo harteloos naar de knoppen helpen? Hij vindt
wat hij zocht, bij een eenvoudige dorpsgemeenschap, en bij de gaucho’s, die hem
naar zijn idee echt opnemen. Nederiger en rijker zal hij terugkeren naar
Engeland, de lessen toepassend die hij in deze beslissende fase van zijn leven
heeft geleerd.
‘Ik zou eigenlijk een boek over
je moeten schrijven’, zegt Tom tegen Juan Salvado (de ‘geredde’, zoals hij in
de tweede helft van het boek, op een hoofdstuktitel na, steeds heet). Het beest
praat ook terug, daar moet je in willen meegaan, anders zul je het boek
misschien geïrriteerd wegleggen. Michell schreef zijn verhaal, dat zich
afspeelt in de jaren zeventig, vreemd genoeg pas decennia later op, wel was het
zogenaamd al in vele versies de familie doorgegaan. De politieke problemen (in
Michells tijd daar kwam de dictator Videla aan de macht) spelen nauwelijks een
rol. Aanvankelijk is de hoofdpersoon wel blij met de machtswisseling, want
Isabel Perón maakte er een zooitje van. De kern is een eenvoudige feelgood
story. De lezer heeft weinig te doen, daden en emoties worden uitgebreid
beschreven en toegelicht.
De hoofdstuktitels
horen helemaal bij het genre: een hoofdtitel, gevolg door eentje die begint met
‘Waarin’: Epiloog - Waarin een nieuwe pinguïn iemand een lesje leert. En zoals
de oude reisverhalen is ook deze geschiedenis geïllustreerd. Om te beginnen met
een kaart van Zuid-Amerika, zodat we Michells reizen kunnen volgen. Verder met
negen full page tekeningen van Juan Salvado(r), en vele kleine tekeningetjes
van een vis: sprot, het voedsel van de pinguïn. Tot p. 168 zijn de sprots heel,
daarna zien we ze in graatvorm, waarom werd mij niet duidelijk. De cover is
overgenomen van de Engelse editie, maar zonder de ondertitel ‘een waar(gebeurd)
verhaal’. Dat is jammer, een literair spelletje gaat daarmee verloren. Riepen
de auteurs van de imaginaire reisverhalen uit de 18de en 19de eeuw niet al:
‘Dit is echt gebeurd, hoor!’?
Amsterdam : Thomas
Rap 2015, 283 p. Vert. van: The penguin lessons door Joris Vermeulen. ISBN 9789400406216
deze pagina printen of opslaan