Toon Tellegen schrijft, naast zijn beroemde verhalen over dieren,
al zijn leven lang ook poëzie. De jongste jaren gebeurt dat volgens een even
eenvoudig als ingenieus systeem. Iedere bundel is opgebouwd rond
een centraal gegeven dat tot een personage wordt omgevormd. Elk gedicht wordt
dan een soort van mini-verhaaltje dat uitloopt op een pointe. Tegelijk is die
eenvoudige structuur niet meer dan een kapstok om allerlei ingenieuze variaties
aan te brengen. In plaats van een rechtlijnige intrige komt zo veeleer een
gigantisch boeket tot stand vol kleuren en geuren.
Datzelfde stramien ligt ook aan
de basis van Tellegens jongste bundel, Wonderbaarlijk
buigt zich over water. De ervaring van de wonderlijke ander krijgt hier
gestalte in het personage van Wonderbaarlijk, een vrouw van wie uiteindelijk
telkens wordt gesteld: ‘ze houdt van mij’. Dat is althans de oppervlakkige
teneur, want in feite is weinig in deze intrigerende gedichten zeker. Zo wordt
die liefdesverklaring geheel toegeschreven aan het dichterlijke ik zelf, dat
lang niet altijd even betrouwbaar en inzichtelijk is. Gaat het daarom niet om
zelfbegoocheling?
Ook de figuur van Wonderbaarlijk
blijft raadselachtig. In het begin lijkt het om een vrouw te gaan, maar in de
loop van de bundel blijkt zij zowel jong (de geliefde) als oud (de moeder). Aan
het eind staat zij ook voor de dood en de drempel van de eeuwigheid; ook
Wonderbaarlijk is dan getekend door pijn en het besef van de vergankelijkheid.
Van de idyllische Mei van Gorter
(waaraan af en toe wordt gerefereerd) is dan al lang geen sprake meer.
Ondertussen heeft Wonderbaarlijk ook (telkens voor even) tal van gestalten
aangenomen: zij is beurtelings de wijsgeer, de econoom, de politicus, de
rechter en zoveel meer.
Aangezien
Wonderbaarlijk en het lyrische ik geheel en al op elkaar aangewezen lijken,
verandert ook het beeld van het sprekend is; soms is de spreker volwassen, op
andere plaatsen dan weer kinderlijk of onwetend. Daardoor ontstaat een
fijnzinnig spel van beelden en maskers waarbij waarheid, droom, verzinsel en
leugen telkens weer in elkaar verglijden. Zo valt achteraf op hoe het
aanvangsgedicht de gedroomde vrouw laat zien als een soort van Narcissus,
iemand die in feite nauwelijks medeleven toont maar op zoek blijft naar haar
eigen zelfbeeld.
Op die manier doet Tellegen ook nu weer waar hij bijzonder goed in is.
Trefzekere verhaaltjes met een soort van filosofische ondergrond. Uiteindelijk
gaat deze bundel over liefde en identiteit, over geven en krijgen, maar ook
over kwetsbaarheid en eindigheid. Het zijn meditaties op hoog niveau,
geschreven door een stilistische fijnslijper. De bedrieglijke eenvoud, die misschien
sommige poëzieliefhebbers zal afschrikken, blijkt aan het eind verraderlijker
dan ooit.
Amsterdam : Querido 2016, 49 p. ISBN 9789021403564
deze pagina printen of opslaan