De eugenetische ideeënroman van een rasverteller
In zijn vierde roman De
drager doet Jan Vantoortelboom (1975) zijn naam als meesterverteller alle
eer aan. Dat hij sterke verhalen uit zijn hoge hoed kan toveren, bewees de Elverdingenaar
- die sinds jaar en dag in Zeeuws-Vlaanderen woont en werkt – reeds uitvoerig
in de romans De verzonken jongen (2011),
Meester Mitraillette (2014) en De
man die haast had (2015). Zijn narratieve kwaliteiten komen terug in De drager, niet alleen een spannende
ideeënroman, maar ook en in de eerste plaats een stilistisch uitgepuurd
bravourestuk, met een strak gedirigeerde opbouw en een uiterst beheerste taal. De drager toont een auteur op de top van
zijn kunnen. Het is de hoogste tijd dat het werk van Vantoortelboom naar waarde
wordt geschat.
Nicolas, de verteller in De
drager, blikt terug op zijn intense vriendschap met Bruno, zijn twee jaar
oudere buurjongen. Bruno zit vol branie, is intelligent en compromisloos.
Nicolas kijkt naar hem op en ziet hem als een surrogaatbroer. Nicolas zit
namelijk met een schuldgevoel: hij voelt zich verantwoordelijk voor de dood van
zijn tweelingsbroer die drie dagen voor de bevalling stierf in de baarmoeder
(‘Hij kon zijn blijvende, irrationele toewijding aan die vriendschap alleen
maar verklaren als het gevolg van een gemiste kans: de broer die nooit werd
geboren’). Bruno woont samen met zijn moeder en lijdt onder de afwezigheid van
zijn vader, die voortdurend op ‘zakenreis’ lijkt te zijn. Bruno vult die
emotionele leemte op met zijn kennis over insecten en de natuur, terwijl Nicolas
een kei blijkt te zijn in alles wat met computers en netwerken te maken heeft.
Na hun schooltijd gaan de jongens elk hun eigen weg. Nicolas
gaat aan de slag in de IT-wereld en ontwikkelt een modulair softwarepakket voor
hotels, gebaseerd op de zwermintelligentie van spreeuwen en bijen. Bruno wordt
bioloog en doet veldonderzoek rond lynxen in de uitgestrekte wouden van het
Tatragebergte in de Slowaakse Karpaten. Bruno trouwt, woont in Bratislava en
krijgt een zoon, Miko. Die lijdt aan een erfelijke ziekte (vandaar de titel: Miko
is homozygoot, ‘drager’ van een defect gen dat hij van beide ouders heeft
geërfd). Nicolas, die tot zijn spijt zelf kinderloos blijft, is Miko’s peetoom
en verwent het kereltje met allerlei gadgets. Nicolas raakt meer en meer
verontrust door de Skype-gesprekken die hij met Miko heeft én de mails en
brieven die hij van Bruno ontvangt.
Bruno wordt gestaag agressiever en radicaler
in zijn blind geloof in de wetten van Darwin. Hij begint ronduit te twijfelen aan
het bestaansrecht van de niet-volmaakte mens. Miko’s ziekte stelt zijn eugenetisch
gedachtengoed ernstig op de proef. Hij gelooft dat ‘de beste manier om het
menselijk ras toekomstbestendig te maken niet het doorkweken is van de
eigenschappen van de sterksten, slimsten en gezondsten onder ons, maar van het
uitselecteren van dat wat de zwakkelingen zwak maakt’. Als Nicolas naar Wenen
moet voor een IT-project in een vreemd en oubollig hotel ontmoeten de vrienden
elkaar in Bratislava. Daar blijkt al snel dat Bruno dieper in nesten zit dan
Nicolas ooit had kunnen denken.
De drager start
met een memorabele dagboeknotitie van Bruno. Hierin beschrijft de bioloog hoe
hij tijdens een expeditie uit zelfbehoud een reusachtig mannetjeshert doodt
door het met een mes de buik open te rijten. Het machtig dier het leven
ontnemen, windt hem op, maar tegelijk raakt hij er danig van in de war. Het is
een mooi voorbeeld niet alleen van Vantoortelbooms talent om adembenemende
natuurbeschrijvingen neer te zetten, maar ook van de efficiënte techniek die
hij gebruikt om via minutieus uitgewerkte achtergrondverhalen – kleine
vignettes – zijn personages uit te
diepen en van vlees en bloed te maken.
Zoals in het eerste hoofdstuk waar
Nicolas vertelt hoe hij getuige is van een ongeluk waarbij een meisje onder een
auto terechtkomt, net op het moment dat een zwerm spreeuwen door de lucht
schiet. Of wanneer Nicolas ontdekt dat het computersysteem in het Weense hotel
wordt gesaboteerd en Bruno hem door middel van een theorie over de almacht van
insecten te hulp schiet om de schuldige te klissen. Of hoe Nicolas via Miko – die
zijn vaders laptop hackt – de ware
toedracht te weten komt rond de geheimzinnige dood van een oude wetenschapper
met wie Bruno veldonderzoek pleegde. Het zijn kleine subplots die het boek een
enorme vaart geven, het hoofdverhaal voeden en nog dreigender maken.
Vantoortelboom verwerkte heel wat autobiografische elementen
in De drager. De roman is
bijvoorbeeld opgedragen aan zijn tweeling, Remi en Silas. Tijdens de
zwangerschap hadden Vantoortelboom en zijn vrouw (een arts) angst voor het
zogeheten ‘tweeling transfusie syndroom’, waarbij een kind teveel
voedingsstoffen tot zich neemt ten koste van het ander, net als wat Nicolas’
broertje overkwam. Genetisch belast zijn, kent Vantoortelboom eveneens uit
eerste bron: toen hij zestien was overleed zijn moeder aan een agressieve vorm
van maagkanker, net als recent nog een oom aan moederszijde.
Bruno is gemodelleerd
naar Vantoortelbooms oudere broer Dries, een bioloog die in 1995 een beurs
kreeg om het territorium van lynxen en beren in Slowakije in kaart te brengen
en er tot op vandaag gebleven is.
Vantoortelboom bezoekt zijn broer geregeld in het Tatragebergte: de berghut, de
natuur, het bijzondere licht, hij kent het allemaal écht. Nicolas is dan weer
gebaseerd op Vantoortelbooms eigen ervaringen. Rond 1999 deed hij gelijkaardig IT-werk
in het hotelwezen, opgesloten in duistere en muffe computerhokken zoals dat in
Wenen. Al die geprivilegieerde voorkennis geeft een hoog werkelijkheidsgehalte
en een grote geloofwaardigheid aan De
drager.
De Grote Vlaamse Roman broedt in Vantoortelboom. Rest hem
alleen nog die neer te schrijven. Dat is na een krachtige prestatie als De drager gewoon een kwestie van tijd.
Jan Vantoortelboom: De drager, Amsterdam Atlas/Contact, 2017,
188 p. ISBN 9789025446246. Distributie: VBK België
deze pagina printen of opslaan