Met Onzichtbare inkt maakt
Nobelprijswinnaar Patrick Modiano (1945) als vanouds omtrekkende bewegingen
rond de blinde vlekken die elk mensenleven kent vanwege ons falende geheugen. Dit
gebrek aan samenhangende herinneringen speelt ook hemzelf parten en heeft in de
eerste plaats betrekking op zijn kindertijd.
De Franse auteur is de zoon van
een actrice uit Antwerpen en een joods-Italiaanse zwendelaar. Noch zijn vader
noch zijn moeder had veel tijd voor hem. Ze stuurden hem op kostschool en besteedden
hem daarnaast vaak uit aan vrienden of schimmige kennissen. Hij had wel een twee
jaar jongere broer, maar die overleed toen Modiano amper twaalf was. Vanwege de
veelal vage beelden die hij aan zijn jeugd heeft overgehouden, heeft hij het grensgebied
tussen vergetelheid en herinnering tot zijn literaire terrein gemaakt, dit al sinds
zijn debuut, De plaats van de ster
(1968), het eerste deel van een drieluik over de bezettingsjaren in Frankrijk.
In Onzichtbare inkt voert hij de schrijver Jean
Eyben op. Die brengt verslag uit over het onderzoek dat hij heeft gevoerd naar
de verdwijning van Noëlle Lefebvre. Met die zaak kwam hij rond zijn twintigste
in contact als privédetective. Hij, inmiddels een vijftiger, moest het destijds
stellen met een handvol aanknopingspunten, waaronder een te donkere zwart-witfoto
van Noëlle, haar poste-restantekaart en het café waar ze naar verluidt kwam. Via
een informant kwam hij op haar appartement en legde er de hand op een agenda
die in een geheim vak van haar nachtkastje lag. Haar aantekeningen brachten echter
geen doorbraak in zijn onderzoek, net zo min als de andere sporen die hij
volgde.
Er ging hem gaandeweg wel
iets anders dagen, namelijk dat het speurwerk voor zijn werkgever niet langer
zijn eerste ambitie was: de zaak riep veel diepere echo’s op, van zover zelfs dat
hij onmogelijk kon zeggen waar ze precies vandaan kwamen. Had hij Noëlle ooit
zelf ontmoet? Onder een andere naam misschien? Was hij mogelijk zelfs de
vroegere vriend van haar, voor wie hij zich vaak uitgaf tegenover personen uit
haar entourage, wanneer hij hen benaderde in de hoop dat ze over haar bestaan
konden getuigen? Zo begon hij geleidelijk te geloven dat hij niet alleen naar
haar op zoek was maar ook naar een ontbrekende schakel in zijn eigen leven.
Zijn speurwerk
wordt dus tegelijk een zelfonderzoek. Daarbij krijgt Jean meer aandacht voor de
rol die het schrijven daarin speelt. Zijn pen scherpt namelijk zijn geheugen
bij dit alles, zo gelooft hij: ‘Ja, al schrijvend komen
de herinneringen. Je moet ze niet proberen te dwingen, maar gewoon blijven
schrijven, met zo weinig mogelijk doorhalingen. En dan zijn er altijd een paar
details die je om de een of andere reden had vergeten of verdrongen en die, in
die ononderbroken stroom van woorden en zinnen, allengs uit de diepten van je
geheugen naar de oppervlakte stijgen’.
Iets over de helft van het
verslag waarin hij de verwarde draden van een mensenleven probeert te
ontrafelen, komt het hem voor dat alles er al stond, als was het geschreven met
onzichtbare inkt, met inkt dus die kleurloos is wanneer je hem gebruikt, maar
zichtbaar wordt als je het beschreven blad met een bepaalde vloeistof
bestrijkt.
Naar
het einde toe maakt zijn initiële obsessie met antwoorden die de onweerlegbare
precisie hebben van een politierapport, plaats voor argwaan tegenover zulke
sluitende uitkomsten. Want wanneer je eenmaal alle antwoorden hebt, bedenkt
hij, klapt het leven dan niet achter je dicht ‘als een val, met het gerinkel
van de sleutels van een gevangeniscel?’
De bocht die Jean in de laatste
dertig pagina’s van Onzichtbare inkt maakt,
is best bijzonder, omdat Modiano daarmee op een tastbaarder einde lijkt af te
steven dan we van hem gewoon zijn. Jean waant zich aan het slot in Rome en komt
in contact met een vrouw die een fotogalerie openhoudt. Tussen haar en Noëlle
Lefebvre tekenen er zich verregaande gelijkenissen af. Heel even ontstaat
daardoor de indruk dat dat de lotgevallen waarover Modiano bij monde van Jean Eyben
verhaalt grijpbaar zijn, maar langzamerhand daalt er toch weer een mist van twijfel
en ambiguïteit neer. Daardoor blijft zowel het mysterie rond Noëlle Lefebvre
alsook Modiano’s refrein van de witte plekken in elk mensenleven overeind.
Patrick
Modiano: Onzichtbare inkt, Querido, Amsterdam 2020, 142 p. ISBN 9789021420844.
Vertaling van Encre sympathique door
Maarten Elzinga. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan