Verhalen
van voormalige mensen
Vrijwel zijn hele leven lang
bleef de Poolse Rus Sigizmoend Krzjizjanovski (1887-1950) kleinbehuisd. In de
Sovjet-Unie gingen vanaf de jaren 1920 speciale commissies langs de huizen om
te controleren of de bewoners zich wel aan de maximaal toegelaten
woonoppervlakte hielden. Krzjizjanovski situeerde de experimentele en fantastische
verhalen in Autobiografie van een lijk en andere verhalen in het Moskou
van die tijd. Ze doen denken aan Gogol, Poe en Kafka en worden bevolkt door
'voormalige mensen', ooit als begrip geïntroduceerd door Maksim Gorki. Na de
Oktoberrevolutie duidde men er aristocraten, geestelijken en intellectuelen mee
aan, die door de communistische machthebbers van hun status, privileges en
bezittingen beroofd waren. Verarmd en geestelijk verzegeld kwamen zij op straat
terecht of in kamertjes van zes vierkante meter, waar zij zo onzichtbaar
mogelijk probeerden te leven.
De woonruimtekwestie verwerkte Krzjizjanovski in het
wonderlijke verhaal 'Quadraturine'. Een handelsreiziger klopt aan bij de krap
behuisde Soetoelin om hem een gratis 'groeimiddel voor kamers' te slijten – hij
hoeft alleen zijn handtekening ter ontvangst te plaatsen. Met enige argwaan
leest Soetoelin de gebruiksaanwijzing en besluit het toch maar te proberen.
Tijdens de schilderwerken laat hij onhandig de tube met onverdund spul op de vloer
vallen. De volgende dag ontwaakt Soetoelin met een schok: weg is zijn gezellig,
leefbaar en warm stulpje! Een asymmetrisch uitgerekte, almaar groeiende ruimte
bezorgt hem meteen vlammende hoofdpijn. Tot overmaat van ramp komt uitgerekend
vandaag de Commissie voor Hermeting bij hem langs.
In 'Autobiografie van een lijk'
banjert de journalist Sjtamm mismoedig door de besneeuwde straten van Moskou.
Hij is pas aangekomen en zoekt een kamer. Enkele dagen en talrijke telefoontjes
later mag hij zich de nieuwe bewoner noemen van een krappe ruimte met blauw
gebloemd behang op de bovenste etage van een reusachtig pand. Het leven lijkt
eindelijk conform Sjtamms verwachtingen te verlopen, ware het niet dat hij
daags nadien voor zijn deur een aan hem gericht manuscript vindt, getiteld
'Autobiografie van een lijk'. Het is in briefvorm geschreven en afkomstig van –
jawel – een lijk. De ter ziele gegane persoon verklaart de vorige bewoner te
zijn van Sjtamms kamer en brengt het relaas van zijn leven tot en met de
tragische zelfophanging. Sjtamm heeft er op dat moment nog geen flauw vermoeden
van dat het lijk een plan heeft en verdiept zich huiverend in het verhaal van
het bijziende, bijkans biconcave wezen. Het lijk studeerde zuivere wiskunde en
bracht zijn dagen door in een fauteuil en een onevenwichtige toestand. Elke
avond klonk gedruppel op de vloer want het lijk leed aan psychorree. Zijn ziel
liep leeg.
De
absurditeit zit bij Krzjizjanovski, meer nog dan in de gebeurtenissen, in de
geest van het hoofdpersonage. Dat kan een mens zijn, maar evengoed een
lichaamsdeel, of zelfs een gebruiksobject, zoals het bloedgeld in de parabel
'De dertig zilverlingen', waarin we de omzwervingen volgen van een handvol
munten met een onreine uitstraling. Samen een fortuin maar niemand wil ze. De
rondjes rinkelen de wereld rond, van handpalm naar handpalm, in een steeds
sneller draaiende carrousel.
Krzjizjanovski's personages hebben, geheel volgens de
Russische literaire traditie, sprekende namen. Ze hullen zich in sjofele
demi-saisons en grijswitte baarden die één worden met de nevel in de Moskouse
straten. Ze lopen over boulevards met bladloze bomen en ratelende trams,
kruisen passanten met deugdelijke bontjassen, beklimmen kilometerslange trappen
in reusachtige woonblokken en kijken mismoedig op naar 'zwarte oogkassen van
vensters'. Ze hebben de neiging zich te verliezen in wiskundige berekeningen of
zich over te geven aan het verkennen van hypothesen, om telkens tot de slotsom
te komen dat het 'kant-noch-walheden' in hun brein zijn.
Het
wondermooie, obscure 'Rode sneeuw' verhaalt de dooltocht van de werkloze heer
Sjoesjasjin. Hij wandelt – in Krzjizjnakovski's taal heet dat: 'het buigen en
strekken van knieën' – door de straten van de stad en houdt af en toe halt om
te luisteren naar gesprekken van in lange rijen wachtende mensen. Tegen de
schutting ziet hij een man staan, wiens denken letterlijk verzegeld is met een
strak koordje om zijn benige voorhoofd, waaraan een loodje bungelt. De naam
Sjoesjasjin maant tot stilte (sj!); ook hij heeft een innerlijk leven te
verzwijgen. Naar huis terugkeren stelt Sjoesjasjin zo lang mogelijk uit: hij
vreest de onheilspellende aanblik van een verduisterd raam.
Met ingenieuze woordspelletjes
uitte Krzjizjanovski kritiek op het Sovjetleven en verpakte zijn verhalen als
ironische dystopie, groteske satire of surrealistisch sprookje. Desondanks
raakte zijn werk niet door de censuur en kreeg pas postuum erkenning. Het
duurde tot 2013 voor zijn volledige oeuvre, in zes boekdelen, werd uitgegeven.
Mede dankzij een virtuoos vertaalduo wordt ons nu eindelijk een blik vergund op
enkele van de mooiste verhalen van deze geniale fantast.
Sigizmoend
Krzjizjanovski: Autobiografie van een lijk en andere verhalen, Vleugels,
Bleiswijk 2020, 128 p. Vertaald door Annelies de hertogh en Els de Roon
Hertoge. ISBN 9789493186064
deze pagina printen of opslaan