Nadat ze eerder bundels met journalistiek proza van
Joseph Roth samenstelde en ontsloot, en vorig jaar zijn briefwisseling met
Stefan Zweig vertaalde, ging een grote droom van Els
Snick – Roths bewaarengel in de Nederlanden – in vervulling: ze mocht zijn
hoofdwerk naar het Nederlands omzetten: Radetzkymars.
En dat ondanks het feit dat er al een Nederlandse vertaling bestaat die zelfs
nog leverbaar is, namelijk in de reeks L.J. Veen Klassiek. Een hervertaling in
ons taalgebied, dat valt enkel canonieke werken te beurt. Dat is Radetzkymars van Roth zonder twijfel: een
meesterwerk van de twintigste-eeuwse Duitse literatuur.
Zoals dat gaat met zaken die
door iedereen bejubeld worden, wil de faam ervan wel eens zo groot worden dat
de verwachtingen te hoog gespannen zijn. Net zoals toen ik voor het eerst een
Westvleteren dronk, het ‘beste bier van de wereld’, en ik daar een soort
vloeibaar goud van verwachtte, terwijl het natuurlijk gewoon bier bleek te zijn,
geldt ook voor dit boek: dit is niet de ultieme roman, maar wel eenvoudigweg
een heel goed boek. Weliswaar traditioneel verteld, maar slim geconstrueerd en
meeslepend, en – een kenmerk van grote literatuur – zo geschreven dat het je de
geschiedenis en de gevoelens (hier: nostalgie) aan den lijve laat ondervinden,
wat de impact ervan sterker maakt dan eender welk historisch werk over
hetzelfde thema. Dat onderwerp is de teloorgang van het grote Habsburgse rijk,
de Koninklijke en Keizerlijke dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije.
De desintegratie en
uiteindelijke ondergang van die veelvolkerenstaat valt samen met de
regeerperiode van keizer Franz Joseph, die maar liefst 68 jaar (1848-1916) op
de troon zat. Roth vertelt die geschiedenis aan de hand van het verhaal van de
telgen van het huis Trotta, ‘een jong geslacht. Hun stamvader was na de Slag
bij Solferino in de adelstand verheven’, zo opent het boek. Die heeft als
soldaat namelijk tijdens de genoemde veldslag, die een nederlaag voor Oostenrijk
betekende, de keizer die het opperbevel voerde het leven gered – en zo dus het
rijk. Als dank werd hij geadeld en bevorderd tot kapitein.
Omdat hij teleurgesteld is over
de wijze waarop zijn heldendaad de geschiedenis ingaat, verlaat hij het leger
en verbiedt hij zijn zoon een militaire carrière. Die wordt als districtshoofd,
ver buiten het centrum van de macht Wenen evenwel, een ambtenaar van aanzien,
en zorgt ervoor dat zijn eigen zoon, Carl Joseph, wel soldaat wordt omdat hij
meent dat met het dienen in het leger de keizer het beste gediend wordt en dat
dit het meeste eer oplevert. Maar Carl Joseph maakt er een potje van. Hij is
geen goed ruiter, heeft geen bijzonder inzicht in het krijgswezen, en wordt enkel
op basis van zijn afkomst en de roep van zijn familie luitenant.
Wanneer hij een
misstap begaat, wordt hij overgeplaatst van een eliteregiment naar een bataljon
aan de grens, waar verveling heerst en discipline ver te zoeken is: de
officieren verspelen er fortuinen en Carl Joseph houdt er – heel oneervol voor
K.u.K.-officier – een liaison met een getrouwde vrouw op na. Keer op keer werkt
hij zich in de problemen en moet zijn vader hem redden, tot en met een hoogst
ongebruikelijke audiëntie bij de keizer aan toe. Niet het eigen talent, maar de
naam en de verdiensten van de voorvader primeren blijkbaar in deze
maatschappij; een opzichtige parallel de monarchie natuurlijk.
Net wanneer Carl
Joseph tegen zijn vader durft in te gaan en gedesillusioneerd afscheid neemt
van de weermacht, breekt de Eerste Wereldoorlog uit. De statige keizerlijke
troepen zijn weliswaar netjes uitgedost in hun kleurrijke uniformen, maar
blijken niet voorbereid op de moderne oorlogsvoering. In een poging om een even
heldhaftige daad te stellen als zijn grootvader valt Carl Joseph op het
slagveld, wat ook de verwoesting van het leven van zijn vader betekent: ‘Zijn
zoon was dood. Zijn ambt was afgelopen. Zijn wereld was ondergegaan.’ Niet veel
later overlijdt de oude keizer, waarop ook de baron sterft. Zijn vriend zegt:
‘Ik denk dat ze allebei Oostenrijk niet konden overleven.’
De dood van deze mannen van de
oude stempel, van wie de levensopvatting niet meer compatibel is met de moderne
wereld, is een beeld voor de ondergang van het Habsburgse rijk. Voortdurend
wijzen personages op het feit dat de dubbelmonarchie op haar laatste benen
loopt omwille van politieke spanningen enerzijds (onder de verschillende volkeren
in het veeltalige rijk ontstonden nationalistische bewegingen), maar anderzijds
ook door de inertie, het traditionalisme en het conservatisme die er heersen,
gesymboliseerd in de figuur van de oude keizer in zijn witte galauniform (van
wie in het magistrale 15de hoofdstuk een rake karakterschets wordt
gegeven).
Iets voor de helft van de roman
meent graaf Chojnicki: ‘Dit rijk moet ten onder gaan. Zodra onze keizer de ogen
sluit, valt het in honderd stukken uiteen’, waarmee hij het slot van het boek voorspelt.
Maar vooral is dit een metafoor voor het definitieve einde van de lange
negentiende eeuw. Dat hebben Zweig en Roth als de besten weten te vatten. Zweig
in De wereld van gisteren (in die
geweldige scène waarin Franz Josephs opvolger Karl zijn land moet verlaten
nadat het is uiteengevallen) en Roth in zijn Radetzkymars, genoemd naar die protserige en potsierlijke mars van
Johann Strauss sr. ter ere van de maarschalk die in hetzelfde jaar als de Slag
bij Solferino een onafhankelijkheidoorlog van een van de delen van het
Oostenrijkse rijk succesvol wist neer te slaan… Zoals letterlijk geldt voor de
redding van het leven van Franz Joseph door Trotta in Solferino, blijkt de
overwinning van Radetzky op het figuurlijke vlak slechts uitstel van executie
voor het land en de wereld die door deze keizer werden belichaamd.
Joseph Roth, Jan Vanriet, Geert Mak (vw.): Radetzkymars, Van Oorschot, Amsterdam
2020, 448 p. ISBN 9789028210516.Vertaling van Radetzkymarsch door Els Snick. Distributie Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan