Nadat Jannie
Regnerus eerder over Japan al Het geluid van vallende sneeuw (Wereldbibliotheek
2006) schreef, waarin ze haar ervaringen na een verblijf van een jaar in
Kitakyushu verwerkte, is er nu de pakkende roman Het wolkenpaviljoen. Nu
ja, misschien kan je de honderd pagina’s beelden, emoties, bedenkingen die
onzichtbaar aan elkaar hangen, verwoord in poëtische, heldere taal zo niet
noemen. Dichterlijk proza misschien, compacte, prachtig beschreven kleine
schilderijtjes met elkaar verbonden via draadjes als het vinkennest uit het
motto van het boek, wellicht. Dat motto is afkomstig van de schilder Jan Mankes
(1889-1920), voor wie hoofdpersoon Luut zo’n bewondering heeft.
In Het
wolkenpaviljoen maken we kennis met Luut, een architect die, nadat hij
gescheiden is van zijn echtgenote, in Japan op zoek gaat naar verstilling, meer
bepaald door een tweede bezoek aan de houten tempel van Ise Jingu, die elke
twintig jaar wordt afgebroken en opnieuw opgebouwd, waardoor eeuwenoude
ambachtelijke kennis van generatie op generatie wordt doorgegeven. Een eerste
keer bezocht hij de tempel als jongeling, twintig jaar eerder, aan het begin
van zijn carrière als architect, en tevens voor het stranden van zijn huwelijk.
Het hele werkzame leven van Luut
was gericht op het systemisch bouwen voor anderen (‘het opgejaagde bouwen […]
de tijdelijke opvulling van een kuil’), en op de renovatie van het huis dat hij
met zijn gezin bewoonde, tot het ‘gezinsleven verschraalde tot een estafette
met stoffer en blik’. Tegelijk beschrijft Luut zijn relatie met zijn dochter
Tessel, die nu weer in vaders huis en dan weer in moeders huis woont. Daarbij
haalt hij herinneringen op aan zijn eigen jeugd, en aan de tijd dat ze kleiner
was nog en probeerde de maan in een emmer te vangen, net zoals de zieke, aan
het bed gekluisterde hoofdpersoon uit de roman Maanlicht op de vijver
van Yasunari Kawabata dat probeert met de handspiegel van zijn echtgenote.
Een feitelijk
relaas van Het wolkenpaviljoen doet het boek echter in ernstige mate
tekort – de titel is overigens een verwijzing naar de metselaar die de vader
van Luut was: Luut fantaseerde als kind dat zijn vader iedere dag naar een
afgelegen kavel trok om daar met al die bakstenen een wolkenpaviljoen te
bouwen, ‘een slanke toren met een stenen wenteltrap die hem dag na dag een
stukje dichter bij de wolken bracht, zo hoog dat hij ze bijna kon aanraken’.
Jannie
Regnerus is er immers in geslaagd van elk hoofdstuk een wondermooi geschreven
geheel te maken, met tal van referenties aan schilderkunst (de al aangehaalde
Jan Mankes, maar ook de stratenmaker-kunstenaar Willem Althuis), literatuur
(Kawabata, Calvino), gestileerde beelden en Japan (Noh-theater) en de Japanse
toewijding aan iets, zoveel belangrijker dan het resultaat (het bouwen van een
vogelnest, een tempel of een kathedraal – zie Sagrada Familia – is zoveel
belangrijker dan het uiteindelijke bouwsel zelf). Nu en dan vinden we
referenties aan Regnerus’ eigen werk, zoals de verwijzing naar (de bouwsels van
de nomadenkinderen uit) Mongolië, thema van haar roman De volle maan als
beste vriend (Wereldbibliotheek 2005).
De hoofdstukken grijpen steeds
subtiel in elkaar door terugkerende symbolen (het nest, wolken) en metaforen
(wat onderscheidt een huis van een thuis?), de taal is helder, precies en
nergens overdadig. Daardoor kan Het wolkenpaviljoen op elke willekeurige
bladzijde worden opengeslagen om zomaar even in te lezen, en vervolgens de
beelden te laten bezinken. Jannie Regnerus is gewend goed te kijken – zijn is
ook beeldend kunstenaar – en dat vertaalt zich in het prachtige Het
wolkenpaviljoen, dat de lezer, meer nog dan het met de Bob den Uylprijs
bekroonde Het geluid van vallende sneeuw, nieuwsgierig maakt naar haar
oudere werk.
Jannie
Regnerus: Het wolkenpaviljoen, Van Oorschot, Amsterdam 2020, 101 p. ISBN 9789028210370.
Distributie Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan