Uitgangspunt voor de nieuwe roman van Christiaan Weijts, Furore, is het bezoek dat Pablo Picasso
in 1905 aan Nederland bracht. Op uitnodiging van de Nederlandse journalist Tom
Schilperoort, die de schilder had leren kennen in Parijs, verbleef Picasso
enkele weken in het duinengebied rond Schoorl. Dat is op zich bekend: er zijn
schetsen en gouaches die dat bezoek documenteren, en er zijn achtergronden in
schilderijen uit Picasso’s ‘roze periode’ die duidelijk beïnvloed zijn door het
Hollandse landschap. Minder is geweten over de man die hem daar naartoe haalde,
Schilperoort – het is zijn levensverhaal dat Weijts hier reconstrueert.
Dat laat hij vertellen
door Kris, een kunsthistoricus die 150 jaar na de feiten een virtual reality
tour over Picasso’s tijd in Nederland voorbereidt en geïntrigeerd raakt door
Schilperoort. Die hoofdstukken staan in de jij-vorm. Dat is altijd een beetje
raar – vaak wijst dat op een verdoken ik-verteller, maar hier lijkt het
hoofdpersonage echt zijn object van onderzoek toe te spreken. Het leidt tot een
soort onprettige afstandelijkheid die natuurlijk onderstreept hoe moeilijk Kris
greep krijgt op de figuur. Weijts lardeert de scènes met historisch materiaal
(gegevens uit registers, teksten van de journalist zelf, flarden uit
herinneringen van anderen…), maar vult ook veel zelf in. Dat is natuurlijk wat
een goeie historische roman doet: de lacunes in het verhaal trachten te vullen
met verbeelding (al wordt verhaal naar het einde toe schetsmatiger en beperkt
het zich tot een zakelijke opsomming van feiten die over Schilperoort bekend
zijn). Kris legt dat zelf uit als hij zijn project moet verdedigen:
‘Wat ik bedoelde was
dat Tom een historische figuur was en tegelijkertijd een personage. En een
personage. En een personage dat wilde zeggen: de stuwende kracht van een
verhaal dat iets te vertellen had. Het particuliere van Tom kreeg in mijn
bewerking een duwtje in de richting van het allegorische […]’
De situatie van de
kunsthistoricus is dus gelijk aan die van de schrijver van dit boek. Daarnaast
zijn er – ook al typisch voor een historische roman – parallellen te trekken
tussen het verleden en het heden (of hier: de toekomst, aangezien het boek in
2054 speelt). De biografie van Tom zoals die zich dankzij Kris’ onderzoek
ontvouwt, heeft raakvlakken met diens eigen leven. Schilperoort is een bohemien
die aanvankelijk moeilijk werk vindt als kunstcriticus, maar later gaat
schrijven over auto’s in een automobielmagazine; ook Kris is een kunstkenner
die zich inlaat met de nieuwste technieken om toch maar geen burgerlijk baantje
te hoeven aannemen. Of er is het kind dat maar kort geleefd heeft en waarvan de
journalist denkt dat hij er de vader van zou kunnen zijn, hoewel de vrouw ook
met Picasso sliep. Dat spiegelt zich in het feit dat Kris blijkbaar de vader
was van het kind dat Evy, de vrouw van zijn businesspartner Freek, liet
weghalen.
Dat
alles wordt nog eens ingebed in het verhaal van het ongeval dat Kris
veroorzaakt wanneer hij Safa op de fiets omver rijdt. Samen met Freek en met
behulp van deep fake doen ze het zo voorkomen dat zij hen heeft
aangereden en ze brengen haar naar het ziekenhuis waar ze verzorgd wordt door
Evy. Wanneer Safa blind blijkt te zijn geworden als gevolg van het ongeval,
stelt Evy haar een experimentele behandeling voor: de inspuiting van
stamcelmateriaal in de hersenen. Omdat de Islamitische Safa de behandeling met
varkenscellen afwijst, willen ze nog een stap verder gaan, en gebruikmaken van
de cellen van een foetus, iets waar Kris haar van weet te overtuigen en waarbij
hij haar ‘helpt’ als verwekker van het embryo. Of hij dat doet omdat hij zich
schuldig voelt of echte gevoelens voor haar koestert, is niet helemaal
duidelijk; wel blijkt Safa de hele tijd de ware toedracht van het ongeval te
kennen. En dat alles speelt tegen de achtergrond van de klimaatproblematiek (de
ijskappen zijn gesmolten, Nederland is voor een groot stuk overstroomd, Europa
wordt belaagd door klimaatvluchtelingen) en een politieke situatie waarin de
leider van een soefisekte die op het punt staat de verkiezingen te winnen,
vermoord wordt.
Furore is een historische
biografische roman, een toekomstroman, een misdaadverhaal, een verhaal over
religie en wetenschap, een distopische klimaatroman en een pervers
liefdesverhaal (iets waar Weijts een patent op heeft). Dat is veel, heel veel…
Te veel waarschijnlijk, want de verhaallijnen komen niet echt samen. Het
hoofdverhaal – dat van Schilperoort – wordt aan het einde afgeraffeld, en het
is niet duidelijk wat het kaderverhaal dat in de toekomst speelt nu echt
bijdraagt. Bovendien lijkt de focus te kantelen naar morele vraagstukken die
weinig te maken hebben met dat hoofdverhaal. Beide verhalen zijn interessant,
zowel de reconstructie van het leven van de bijfiguur in Picasso’s bestaan als
datgene dat in de toekomst speelt, maar ze zijn enigszins geforceerd op elkaar
betrokken en blijven bovendien allebei te zeer onuitgewerkt, waardoor ook
onduidelijk is wat nu de boodschap van dit boek is. Waarschuwt het tegen
uitwassen van de technologische vooruitgang? Zeker. Schetst het een
beangstigend beeld van de toekomst? Ja. Gaat het over een zoektocht naar een
ethische manier om met elkaar om te gaan? Ook. Is het een kritiek op politiek
en religie? Ook al. Haalt het een nevenfiguur uit de kunstgeschiedenis uit de
vergetelheid. Inderdaad. Maar deze roman die openlijk allegorische ambitie
heeft, is toch vooral diffuus.
Christiaan Weijts:
Furore, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2020, 416 p. ISBN 9789029540339.
Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan