Na het lezen van het avant-gardistische lange
prozagedicht N30 van Jeroen Mettes (1978-2006) was de dichter Çağlar
Köseoğlu (1985) erg onder de indruk en dat is mild uitgedrukt. Hij raakte volgens
eigen zeggen zelfs gedesoriënteerd door het bloedstollende ritme, de
aanhoudende meerstemmigheid, de plotse wisselingen van registers en de talloze
sociaal-politieke verwijzingen. Het lezen van N30 viel samen met zijn
eigen politisering in Turkije. Hij woonde er tijdelijk en na zijn terugkeer
naar Nederland vonden in 2013 de protesten rondom het Gezi-park plaats. Köseoğlu
voelde Mettes werk sterk resoneren met wat er in Turkije plaatsvond.
N30 was de codenaam
van de antiglobalistische protesten in Seattle tijdens de onderhandelingen van
de WTO. De betogers eisten een wereldwijde erkenning van eerlijke handel,
vakbonden en milieuwetgeving. Wanneer je het werk van Jeroen Mettes wil lezen,
moet je eerst je ideeën loslaten over wat poëzie is of zou moeten zijn. De
zinnen sluiten niet op elkaar aan, ze vormen geen organisch geheel. Hetzelfde
geldt voor het ambitieuze debuut van Çağlar Köseoğlu.
In Nasleep onderzoekt Köseoğlu de nasleep van protesten
rondom het Gezi-park in 2013 en laat de geglobaliseerde menigte spreken in een
bombardement van taal. De meertaligheid (Nederlands, Engels, Turks, Arabisch) in
het werk brengt het rumoer en de politieke energie van het plein tot leven en
maakt tegelijkertijd de machteloosheid invoelbaar. Nasleep gaat over
veel plekken binnen de politieke verordening die kapitalistisch is te noemen. Al
in de eerste regels komt hij tot de kern:
‘de politie wordt weggejaagd uit
Gezi Park door demonstranten die het overnemen
als een metafoor
voor iets totaal anders en totaal onverschilligs
dus ik begon na
te denken over totaliteit, over winkelen als een wereldsysteem.'
Het protest is
de mond gesnoerd en het plein afgepakt. In Istanbul, waar door een
neoliberale politiek de publieke ruimte massaal is opgeslokt ten bate van
wolkenkrabbers en winkelcentra, valt zelfs het mens-zijn samen met de markt: ‘we
zijn allemaal woontorens rondom Taksim, gebouwd voor speculatieve doeleinden en
mooi.’
De
locus in Nasleep is de stad waar de stedeling botst met de macht, de
politiek, het patriarchaat. Te midden van het politieke geweld en het kapitaal
ervaart de stedeling een claustrofobische drukte en raakt verbrokkeld. De
zinnen in Nasleep bestaan uit losse entiteiten, ze sluiten niet altijd
op elkaar aan, maar omdat ze nu eenmaal achter elkaar geplaatst worden, vormen
ze toch een geheel, zoals ook iedere grote stad met veelstemmige, meertalige
inwoners een geheel kan vormen. Köseoğlu probeert de taal los te breken en door
de vermenging van talen de ruimte en reikwijdte van poëzie te verkennen.
In een interview voor
MO*magazine zegt Köseoğlu: ‘Mijn dichtbundel gaat niet enkel over Gezi
of Tahrir of Erdoğan. Deze poëzie gaat volgens mij over dingen die ons allemaal
heel erg aanbelangen. De vraag die we ons moeten stellen is welke taal we
toelaten, hoe we ons leven willen vormgeven, en waar we wel en niet energie aan
willen besteden. We zitten met zijn allen in een tussenruimte, in een nasleep,
omdat we niet weten wat de toekomst brengt.’ Nasleep gaat, net als N30
van Mettes, over de toekomst of de mogelijkheid van een toekomst. En over gemeenschap.
De bundel eindigt met ‘Brief over ‘gemeenschap’,’ met een verwijzing naar
Jeroen Mettes gemeenschap in de toekomst:
‘We schrijven jullie vanuit IJsselmonde, waar we wonen
tussen hoofdzakelijk witte en arme mensen. Gemeenschap is eigenlijk het laatste
waar je hier aan moet denken. We zitten nu in de woonkamer en de muren komen op
ons af. Officieel hebben we veel te doen, maar alles wat we ondernemen lijkt
slechts onze crisis te bezegelen. Misschien komen we daarom steeds terug op
gemeenschap, We herinneren ons wat ons in eerste instantie zo aantrok in dit
idee. Het leek de versleten maar nog altijd dominante categorie ‘engagement’ af
te kunnen lossen en hiermee een nieuwe constellatie van poëzie, politiek en
verzet te introduceren. Maar op dit moment is daar jammer genoeg weinig van
terechtgekomen. Sterker nog, het is alleen maar onduidelijker geworden wat het
gedicht en Rishi Chandrikasing met elkaar te maken hebben. We lazen dit ergens,
we weten niet meer waar. Het is in ieder geval moeilijk om onder deze
omstandigheden te reflecteren op gemeenschap. ‘Waarom nu en waarom gemeenschap?’,
vragen jullie. We weten het eerlijk gezegd niet. Wel weten we dat we niet
sentimenteel of melancholisch willen klinken. De laatste tijd denken we vaak
aan de communes, bezettingen en opstanden in Londen en Oakland in 2010-2011.
Wat is onze collectieve politieke ervaring geweest? Volgens ons bestaat die
niet. We beschouwen gemeenschap als iets dat nog moet plaatsvinden, als iets
van de toekomst. De enige gemeenschap die het waard is om zo genoemd te worden,
is de gemeenschap die nog niet bestaat.’
Köseoğlu
toont zich ambitieus door taal in te zetten als een taal van politiek verzet,
het gedicht als een politiek ruimte. De lezer wordt uitgenodigd om over het
eigene heen te reiken en na te denken over een beeld van onze wereld. Er is
geen sprake van gemakzuchtig engagement. De dichter probeert geen literaire
trucs uit vanwege het principe van literatuur om de literatuur. Deze bundel is een oprechte, talige strijd tegen de
machteloosheid van een bevlogen dichter die er tijdens de protesten op het
plein niet bij heeft mogen zijn. Nasleep is een opgeheven vuist die je
met overgave moet lezen, het liefst hardop, het liefst meerstemmig.
Köseoğlu, Çağlar: Nasleep, Het balanseer, Gent 2020, 38
p. 9789079202744. Distributie EPO
deze pagina printen of opslaan